Pagina's

zondag 9 december 2012

Edward Poppe


Edward Poppe
Wij onderbreken de reeks Catechese in de school bij Maria met deze sterke getuigenis van onze landgenoot, de zalige Edward Poppe, die nu 100 jaar geleden, de oriëntaties van Montfort in De Ware Godsvrucht grondig ter harte heeft genomen. In de advent van 1912 is hij 'opnieuw geboren', in de zin van Jezus'woorden tot de verbaasde Nicodemus: "Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het Rijk Gods zien." Om zo getrouw mogelijk het proces te volgen dat hij heeft doorlopen citeren wij zijn dagboek dat een typische stijl meebracht: hij schrijft niet om door een buitenstaander gelezen te worden, maar richt zich rechtstreeks tot Jezus of Maria. Het zijn intieme gebeden van iemand die zich klein voelt en toch durft in te gaan op de uitdaging van het evangelie.


Edward Poppe - 100 jaar geleden opnieuw geboren

13 maart 1912

Op 13 maart 1912 mag Edward zijn soldatenplunje ruilen voor de seminaristentoog. En wat is hij gelukkig!  Diezelfde week nog schrijft hij aan zijn zus in het klooster: “Mijn wens is volbracht: ik ben seminarist en wellicht de gelukkigste van de wereld”! En hij voegt eraan toe dat hij goed wist dat er “veel werelds en menselijks bestond onder Gods geestelijken”, maar dat hij vast besloten is om met Gods hulp een goede priester te worden. Een medeseminarist, Jean Gravin had hem al eerder een boekje in de hand gestopt met de woorden: “Lees dit eens, maar eerst goed bidden tot de heilige Geest”. Het was de originele versie (in het Frans) van de Verhandeling van Ware Godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd van de toen nog zalige Montfort.

Edward begint er aan, maar het valt hem erg tegen. Jean Gravin had het voorzien, probeert uitleg te geven en dringt aan: “Herbegin nog eens”. Hij doet het en daarna nog een derde keer. Stilaan ontdekt hij, doorheen de uiterlijke onvolmaaktheden van vorm en taal, de bijbelse diepgang van het geschrift. Op die 13 maart 1912 begint hij zijn allereerste dagboek met het citaat uit de Ware Godsvrucht: “Totus tuus…” “Ik ben geheel de uwe en al het mijne behoort u toe”. Johannes-Paulus II heeft op zijn manier deze woorden wereldberoemd gemaakt.  Voor alle duidelijkheid:  het is een gebed gericht tot Maria om stap voor stap meer volwassen christen te worden.

Op de eerste bladzijde van zijn dagboek kopieert Edward een hele passage uit De Ware Godsvrucht. Als je terugblikt op zijn leven zou je zeggen dat de ijverige seminarist hier zijn leefregel neerschreef:  “De ware devotie tot de heilige Maagd is 'heilig'. Ze brengt iemand ertoe de zonde te vermijden, de deugden van de allerheiligste Maagd na te volgen, vooral haar diepe nederigheid, levendig geloof, blinde gehoorzaamheid, voortdurend gebed, algehele versterving, hemelse zuiverheid, vurige liefde, heldhaftig geduld, engelachtige zachtmoedigheid en hoogverheven wijsheid. Dat zijn immers de tien voornaamste deugden van de allerheiligste Maagd” (WG 108).

Een uitdagend project

Enkele dagen later is het 25 maart, feest van de Aankondiging van de Heer. Een zinsnede bij Montfort treft hem bijzonder: “Jezus Christus gevangene en slaaf in de schoot van Maria, in alles van haar afhankelijk” en hij staat stil bij het mooie gebed “Jezus levend in Maria”. Van 25 maart tot 25 december zijn uitgerekend negen maanden. Samen met Jezus levend in Maria, wil hij zich voorbereiden op het geboortefeest van Kerstmis. Hij vraagt aan Maria hem in deze maanden bij haar op te nemen en te doen groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade.

Elke dag bezoekt hij de Lourdesgrot in de tuin van het seminarie en kopieert een paar bladzijden uit het boekje van Montfort. Een passage treft hem bijzonder: “De heilige Augustinus overtreft zichzelf en al wat ik (Montfort) zo-even heb gezegd, wanneer hij stelt, dat alle uitverkorenen in deze wereld verborgen zijn in de schoot van de allerheiligste Maagd, om er gelijkvormig te worden aan het beeld van de Zoon Gods. Daar bewaart, voedt en onderhoudt die goede moeder hen” (33).

Een eerste maal Scherpenheuvel

Op Hemelvaartdag – dat jaar op 16 mei –  gaan alle seminaristen op bedevaart naar Scherpenheuvel. Edward beleeft er een hoogtepunt. Hij heeft het hele toewijdingsgebed van Montfort overgeschreven en, neergeknield in de koepelkerk, herneemt hij langzaam en met volle overtuiging zin na zin, vooral de passage waarin hij zich tot Maria wendt:

“Ik, Edward Johannes Maria Poppe, ontrouw en zondig als ik ben,hernieuw en bekrachtig heden in uw handen de beloften van mijn doopsel. Ik verzaak voor altijd aan Satan, aan zijn begoochelingen en zijn gedoe, en ik geef mij geheel en al aan Jezus Christus, de mens geworden Wijsheid, om achter Hem mijn kruis te dragen, alle dagen van mijn leven, en om Hem voortaan trouwer te dienen...

En nu kies ik u, in tegenwoordigheid van heel de gemeenschap van de heiligen, tot mijn moeder en meesteres. Als slaaf geef ik u en wijd ik u toe mijn lichaam en mijn ziel, mijn innerlijke en uiterlijke goederen, zelfs de waarde van mijn goede werken in verleden, heden en toekomst. Ik laat u het volledige recht om zonder enig voorbehoud van mijn kant over mij en al het mijne te beschikken, naar uw inzicht, tot meerdere eer van God, in tijd en eeuwigheid…

…Moeder van Barmhartigheid, geef mij de genade om de ware Wijsheid van God te verkrijgen. Neem mij op bij hen die gij bemint, onderricht, leidt, onderhoudt en beschermt als uw kinderen en slaven. Trouwe Maagd, maak van mij in alles een volmaakte leerling, navolger en slaaf van de mens geworden Wijsheid, Jezus Christus, uw Zoon. Dat ik door uw tussenkomst en door uw voorbeeld kom tot de volheid van zijn leven op aarde en van zijn glorie in de hemel. Amen”.

De kruinschering

Van 16 tot 19 oktober 1912 heeft de voorbereidingsretraite plaats op de kruinschering. Er wordt uitgelegd hoe het een verwijzing is naar de met doornen gekroonde Christus en dat elke priester in zijn leven een dosis lijden meekrijgt. Het schrikt hem niet af, want in zijn toewijdingsgebed had hij het reeds uitgedrukt: “… Ik geef mij geheel en al aan Jezus Christus, de mens geworden Wijsheid, om dagelijks mijn kruis op te nemen en Hem na te volgen”. In zijn dagboek schrijft hij: “Mijn lieve goede moeder Maria, ik zal aan mijn roeping niet verzaken wegens het vooruitzicht dat mijn hoofd met doornen zal gekroond worden, dat er een lans in mijn hart zal gestoken worden, dat ik gekwetst en vernederd zal worden in lichaam en ziel… Maar ik reken daarvoor op uw moederlijke bijstand: maak van mij een andere Jezus; ik ben en blijf geheel de uwe en al het mijne hoort u toe…”.

Maak van mij een andere Jezus: hij denkt aan de maanden die achter hem liggen en kijkt vooruit naar het naderende Kerstfeest. Om nog met meer nadruk zijn diepste verlangen te uiten besluit hij zijn toewijding nogmaals te herhalen, maar dan na de 30 dagen voorbereiding zoals Montfort het in zijn boekje suggereert. In zijn nota’s stel je vast dat hij dat met grote stiptheid doet, dag na dag. En hij wordt zelfs heel vertrouwelijk met Maria en geeft haar soms troetelnaampjes zoals ‘mamanke chérie’, ‘mèrke chérie’. Soms lees je dat hij heel hoog mikt: “Gedoog niet, Moeder, dat ik mij vergenoeg met een halfslachtig leven… Dek mij toe met uw wijde mantel. Maak van mij, ondanks mijn gebreken, een andere Christus…”.

Advent 1912

De laatste week van die 30 dagen valt samen met de eerste week van de Advent, dat jaar van 1 tot 7 december. Aansluitend, op 8 december 1912, feest van de Onbevlekte Ontvangenis en tweede zondag van de Advent, trekt hij voor een derde keer in dit jaar naar Scherpenheuvel. Hij herneemt er met nog meer toeleg de toewijdingtekst die hij al tweemaal in Scherpenheuvel gebruikt had en, zoals Montfort het suggereert, zet hij er opnieuw plaats en datum bij en ondertekent. Hij maakt er telkens een officiële acte van.

Zijn dagboek getuigt ervan dat hij boordevol vertrouwen is: “Luister eens, mijn lieve, goede Mama: herinner jij je nog de 25ste maart? Het is nu bijna negen maanden geleden. Weet je nog hoe ik toen gebeden heb en wat ik verlangde? Ik heb mij toen aan jou gegeven: mijn wil, mijn verstand, mijn hart… Jij hebt mij toen in je schoot ontvangen, mij je nieuwe Jezus, opdat ik, door de werking van de heilige Geest in jou gevormd, je ware zoon zou worden, gewonnen en geboren uit jou… Je draagt me in je moederschoot. Ik snak naar het leven in God en naar het leven van God in de zielen. Jij ook verlangt naar de komst van de nieuwe Jezus… Mijn lieve Mama, nu nadert het einde: weldra zijn we in Bethlehem. Lieve goddelijke Moeder, mag ik je kleine Jezus zijn… O, Moeder, wat zullen we een mooi Kerstfeest vieren!...”

En daarna?

Je zou een grote feestvreugde verwachten, maar we weten dat zijn geestelijke leidsman een domper zet op het gemoed van Edward. De zeer gevoelige Edward krijgt een streng verbod om enige uitdrukking te geven van genegenheid. In zijn dagboek lezen we: “O mijn God, ik neem het vaste voornemen om gehoorzaam te zijn aan alles wat Gij mij door mijn geestelijke leidsman opdraagt…”.  Nooit eerder had een opdracht zo diep in zijn vlees gesneden. De beproeving is groot en duurt de hele vastentijd van 1913 door, maar ze heeft hem sterk gemaakt, meer volwassen. In zijn dagboek vindt je uitdrukkingen die je bijna letterlijk terugvindt op het door Montfort geïllustreerde kruis dat hij in Poitiers aan een groepje vrouwen had geschonken: “Liefde van God”, “aanwezigheid van God”, “nederigheid” , “vertrouwen”, “liefde tot Maria”.

Graf Edward Poppe - Moerzeke
Edward heeft geleerd dat Christus worden veel meer is dan een schattige baby zijn in een kribbe. Successen heeft Jezus gekend, maar ook weerstand en lijden. Zo ook de nieuw geboren Edward, nog steeds seminarist. Toch kon hij zoals Paulus reeds zeggen: ‘ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij’. Die genade heeft hem sterk gehouden en zij is bij anderen voelbaar geworden. Door dag na dag zijn toewijding te hernieuwen is hij steeds meer met Jezus ‘hostie’ geworden. In de grote retraite voor zijn priesterwijding schreef hij met hoofdletters zijn motto ‘Victimatio’, ‘geofferd worden’. Met Christus offergave zijn, dag na dag. Hij is de toewijding blijven hernieuwen, zijn korte leven lang. Maria, zijn Moederke, heeft hem dagelijks bijgestaan en Edward Poppe is vruchtbaar geworden tot ver over de grenzen van Moerzeke.

Frans Fabry   

vrijdag 2 november 2012

Catechese in de school bij Maria (12)

Commentaar op De Ware Godsvrucht  (nummers 234-242)

Het innerlijk dat moet worden gevormd

Op gevarieerde wijzen heeft Montfort in het eerste deel van zijn geschrift aangetoond dat God de mens in zijn handelen wil betrekken, van in het begin, en dat Hij dat blijft doen en wel op dezelfde wijze. In de hele rij van zijn medewerkers heeft Maria een bijzondere plaats: dankzij haar instemming heeft Hij een definitieve wending kunnen geven aan zijn grote plan, de menswording.

Sinds je ja-woord bij je doopsel rekent de Heer ook op jou om zijn menswording verder te zetten, maar dat veronderstelt een omvorming van je innerlijk. Het doopwater alleen is niet voldoende, je hele persoon moet worden doordrenkt door de doopgenade en dit kan alleen door je ervoor open te stellen. Hiervoor reikt Montfort hulpmiddelen aan. Het eerste en belangrijkste middel hebben we de vorige keer besproken, een dertigdagenoefening die uitloopt op een ‘contract met God’. Daarna reikt hij nog zes oefeningen aan die je kan aanwenden als een dagelijkse jogging om je als verbondsmens in conditie te houden. Hier de twee volgende in de rij.

Het kroontje

Het kroontje is een kort gebed, niet door Montfort uitgevonden, maar in zijn tijd vrij populair. “Er zijn verschillende manieren om dit goed te bidden, maar het zou te ver voeren ze te vermelden”, zo schrijft hij. In andere van zijn geschriften treffen we wel helemaal uitgeschreven teksten aan, telkens in andere bewoordingen. Zo merk je dat het om meer dan louter woorden gaat, maar om een dieper liggende draagkracht. Omdat deze gebedsvorm nu minder gekend is, wil ik er even op ingaan.  

Wat is zo bijzonder aan het kroontje? Montfort verwijst naar de inspiratiebron ervan, namelijk hoofdstuk 12 van de Apocalyps waar Johannes een groot teken aan de hemel ziet, een vrouw gekroond met twaalf sterren, bekleed met de zon en met de maan onder haar voeten. Algemeen wordt aangenomen dat die vrouw verwijst naar Maria. Zij is bekleed met de zon, symbool voor het goddelijke. Zij is zwanger en draagt het Kind. De maan onder haar voeten suggereert dat zij zich niet laat beheersen door sinistere krachten. De twaalf sterren verwijzen naar de band tussen het Oude en het Nieuwe Testament: de twaalf stammen van Jacob: het oude Israël en de twaalf apostelen: het nieuwe Godsvolk. 

Dan een merkwaardig gegeven: de vrouw in Apocalyps 12 treedt als een grootse figuur aan: zij verschijnt aan de hemel, toch krijgt zij in de titel van het gebed een kroontje, slechts een klein kroontje. Verwijst dit verkleinwoord naar een eigenschap van de vrouw, naar haar nederigheid, of naar de gebedsformule die ruim korter is dan het rozenkransgebed? Het verklein-woord zou kunnen dienen als een waarschuwing voor de degenen die Maria als het ware de wolken willen in prijzen, ver weg van ons, terwijl de aandachtige bidder juist de verbondenheid met haar ervaart.

 ‘Bidden’

“Er zijn verschillende manieren om het kroontje goed te bidden”, zo staat er. Zelden reikt Montfort praktische richtlijnen voor het bidden, hier doet hij het wel. Wat zou de reden zijn? Misschien reageert hij tegen een mogelijke misvatting dat dit gebed enkel tot Maria zou gericht zijn, terwijl het in feite Gods wonderdaden in herinnering brengt, weliswaar aan Maria gedaan maar ten voordele van de hele mensheid. Als je het goed bidt, merk je hoe betrokken je zelf bent én met Maria én met God die redt. “Om het kroontje heel eenvoudig te bidden moet men aldus beginnen”, zo schrijft hij en begint met een merkwaardige aanroeping: “Heilige Maagd, sta mij toe u te prijzen; geef mij sterkte tegen uw vijanden.”

Wie zouden de vijanden van Maria zijn? Het antwoord is eenvoudig: alles en iedereen die je van God kunnen afleiden. Denk terug aan de bladzijden waar Montfort de fundamentele waarheden omschrijft van een ‘ware godsvrucht’ en het spanningsveld duidt tussen onze eigenlijke roeping en onze beperktheden (cf. de nummers 61-89). De aanspreektitel ‘heilige Maagd’ kan je ook verstaan in de zin van ‘zij die helemaal Godgericht is’. Had de vrouw in Apocalyps niet de maan onder haar voeten?

Hier in de Ware Godsvrucht raadt Montfort aan om daarna de geloofsbelijdenis te bidden, in zijn uitgeschreven formule in de reeks morgengebeden voor de Dochters der Wijsheid begint hij met een gebed tot de Heilige Geest. Beide formules brengen de bidder in de sfeer van God die alles nieuw wil maken. 
 
Twaalf sterren 

Daarna volgen twaalf aanroepingen tot Maria, in groepen van vier ingeleid met een onzevader. Zij doen denken aan het Magnificat waarin Maria belijdt dat de Machtige grote dingen met haar gedaan heeft, maar wel ten voordele van alle geslachten. Dankzij haar medewerking is het heil voor alle mensen aangezet. Het zijn drie maal vier aanroepingen met Weesgegroeten verwijzend naar de twaalf sterren in Apocalyps. 

Door aandachtig op te kijken naar Maria, ontdek je tevens de weg die dankzij Jezus ook voor jou openligt. Zo betrek jij jezelf in het handelen van God. Je ziet de weg, maar denkend aan je dagelijkse werkelijkheid  vrees je vijanden die overal kunnen verscholen zitten.  Daarom suggereert Montfort als afsluiter het zeer oude gebed tot Maria. “Onder uw bescherming, nemen wij onze toevlucht, heilige Moeder van God…” Zij is ons voorgegaan op die weg naar de wereld van God.

Een kettinkje

De volgende praktische tip is van een heel ander allooi.  Om je dagelijks bewust op te stellen tegenover de God in wie je gelooft en aan wie je dienstbaarheid hebt beloofd, raadt hij aan een kettinkje om te hangen. Hij voelt de verbazing van de lezer aan en voegt er meteen aan toe dat het niet essentieel is: “men kan het achterwege laten.” Het feit dat hij er enkele blad-zijden aan besteedt doet vermoeden dat hij er een belangrijk symbool in ziet en dat het dragen van een kettinkje een echt gebed kan zijn. Voorop staat dat het bij hem niet om een juweel gaat.

De kettingen waar hij eerst aan denkt zijn die van de concrete slavernij, maar ze verwijzen ook naar de boeien van de zonden en de ellende die ze veroorzaken. Omdat deze boeien verbroken zijn door de verrijzenis van Jezus Christus, kan een kettinkje tevens verwijzen naar bevrijding door en verbondenheid met Christus. “Met zachte leidsels heb Ik hen (de bevrijden uit de slavernij in Egypte) gemend, met teugels van liefde”, zo schrijft Hosea (11,4).

De zintuigen helpen

Symbolen zijn belangrijk in de ogen van Montfort en hij geeft uitleg:  “Kettinkjes herinneren de christen aan de plechtige beloften en verbintenissen van zijn doopsel… Een mens laat zich vaak meer door de zintuigen leiden dan door het zuivere geloof. Wanneer niets uiterlijks hem aan zijn verplichtingen tegenover God herinnert, vergeet hij ze gemakkelijk. Welnu deze kettinkjes kunnen wondervol dienstig zijn om een christen de ketenen van de zonde en de slavernij van de duivel in herinnering te brengen, waarvan het heilig doopsel hem heeft verlost; en ook de afhankelijkheid van Jezus Christus, die hij Hem in het heilig doopsel plechtig heeft beloofd; en de bekrachtiging hiervan door de hernieuwing van zijn plechtige beloften… (238).

Het thema van de dienstbaarheid, van dienst aan God, gaat de schrijver nauw aan het hart. Met tal van Bijbelcitaten blijft hij er op borduren. Ik haal er nog één aan omdat het op heel plastische wijze de roeping van de gedoopte weergeeft. In vrije vertaling: “Laten wij onze schouders krommen en de Wijsheid, dat is Jezus Christus, dragen en naar de mensen brengen” (240).

Frans Fabry

Het Kroontje

Kom, Heilige Geest, vervul de harten van uw gelovigen 
en ontsteek in hen het vuur van uw liefde. 
Zend uw Geest uit en alles zal herschapen worden, 
en Gij zult het aanschijn van de wereld vernieuwen.

Laat ons bidden.
God, Gij openbaart U aan de gelovigen. 
Laat ons in het licht van uw Geest verstaan wat Gij van ons vraagt. 
Laat ons het werk van uw Heilige Gest in de mensen ontdekken 
en de vreugde van zijn bijstand ondervinden, door Christus onze Heer. 
Amen.

Heilige Maagd, sta mij toe U te prijzen, geef mij sterkte tegen uw vijanden.

Wees gegroet, Maria, Dochter van God de Vader. 
Wij mogen U eren, omdat de werken van God in U openbaar zijn geworden.

Onze Vader...

Wij prijzen U, Maria, omdat God U heeft geroepen 
om moeder te worden van zijn Zoon.
Wees gegroet, Maria,...

Wij prijzen U, Maria, omdat Gij in de maagdelijke onthechting, 
Christus gevolgd hebt voor het Rijk van God.
Wees gegroet, Maria,...

Wij prijzen U, Maria, omdat Gij de genade van de Onbevlekte-Ontvangenis in trouwe liefde hebt beleefd,
zodat de verlossing van Christus in uw ziel en lichaam kon worden voltooid.
Wees gegroet, Maria,...

Wij prijzen U, Maria, omdat Gij, als nieuwe Eva, 
uw leven in dienst hebt gesteld van Gods verlossingswerk.
Wees gegroet, Maria, ...

Eer aan de Vader...

Wees gegroet Maria, Moeder van God de Zoon. 
Wij mogen U eren, omdat Gij de roeping van God in trouwe liefde hebt beleefd.

Onze Vader...

Wij danken U, Maria, omdat Gij het voorbeeld hebt gegeven van een gelovig mens, 
die luistert naar Gods Woord en zijn Wil volbrengt. 
Wees gegroet, Maria...

Wij danken U, Maria, omdat Gij ons het voorbeeld hebt gegeven van een hulpbehoevende mens, 
die in zijn menselijkheid uitziet naar de belofte van God.
Wees gegroet, Maria...

Wij danken U, Maria, omdat Gij ons het voorbeeld hebt gegeven van een dienende mens, 
die de liefde tot de Heer waar maakt in zijn liefde voor de mensen. 
Wees gegroet, Maria...

Wij danken U, Maria, omdat Gij ons het voorbeeld hebt gegeven van een verloste mens, 
die het kruis van Christus doorleeft voor de verlossing van zijn medemens. 
Wees gegroet, Maria...

Eer aan de Vader...

Wees gegroet, Maria, Bruid van de Heilige Geest. 
Wij mogen U eren, omdat Gij ons lief hebt als een zorgende Moeder,
die ons door het leven begeleidt naar God, onze Vader.

Onze Vader...

Wij beminnen U, Maria, omdat Gij met moederlijke liefde bijdraagt tot de geboorte van de gelovigen 
en zorg draagt voor onze groei naar volwassenheid. 
Wees gegroet, Maria...

Wij beminnen U, Maria, omdat Gij ons lief hebt als uw kinderen 
en voor ons ten beste spreekt bij Jezus uw Zoon. 
Wees gegroet, Maria...

Wij beminnen U, Maria, omdat Gij de Moeder van de Kerk zijt, 
die de hele mensengemeenschap wilt verenigen in het éne lichaam van Christus. 
Wees gegroet, Maria...

Wij beminnen U, Maria, omdat Gij voor ons een hoopvol teken zijt op de weg naar het Rijk van God.
Wees gegroet, Maria...

Eer aan de Vader...

Onder uw bescherming

Tot u nemen wij onze toevlucht; wees onze bescherming, heilige Moeder van God. 
Wijs onze gebeden niet af als wij in nood zijn, maar verlos ons uit alle gevaren, 
gij glorierijke en gezegende Maagd.

zondag 30 september 2012

Catechese in de school bij Maria (11)

Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (226 - 233)

IN PRAKTIJK OMGEZET
Handschrift van Montfort
Tot hiertoe schreef Montfort theoretisch over de devotie die hij promoot. Hij onthoudt uit de bijbel vooral dat God met de beslissende medewerking van de mens werkzaam wil zijn. Onder zijn vele medewerkers onderscheidt Maria zich omwille van wat Hij met haar medewerking tot stand heeft gebracht: de menswording, een gebeuren dat Hij blijft verderzetten, mens worden in mensen. De doopgenade is hiervoor de aanzet, maar weinigen zijn er zich van bewust. Het is een misvatting dat je door je doopsel automatisch christen bent. Het doopsel biedt je alles wat nodig is om christen te worden, een steunpunt te zijn voor God in deze wereld en Hem handen en voeten geven om vele anderen te bereiken. Ook bij dit wordingsproces is Maria actief. Daarom, zo zegt Montfort, bied haar ruimte in je leven om de taak die zij gekregen heeft te vervullen. Met mooie grote letters maakt de auteur duidelijk dat hij een nieuw deel gaat aanvatten: "Bijzondere praktijken van deze devotie." 

Voortgaan

Laten we even het merkwaardige nummer 119 terugnemen: “Omdat het wezen van deze devotie bestaat in het innerlijk dat moet worden gevormd, zullen niet alle mensen er evenveel van 'begrijpen’. Enigen, in feite de meesten, zullen bij de uiterlijke kant ervan blijven staan en het daarbij laten. Anderen, een kleine groep, zullen wel tot het innerlijke ervan doordringen, maar niet hoger dan één trap opklimmen. Wie zal de tweede bestijgen en wie de derde bereiken? Tenslotte: wie zal er bestendig vertoeven? Alleen hij, aan wie de geest van Jezus Christus dit geheim zal openbaren. Hij zelf zal de heel getrouwe mens erheen leiden om hem te doen voortgaan van deugd tot deugd, van genade tot genade en van licht tot licht. Zo komt hij tot de omvorming van zichzelf in Jezus Christus, tot de volle rijkdom van zijn volwassenheid op aarde en van zijn glorie in de hemel” (WG 119).
Elk onderdeel van deze passage verdient aandacht. Ik verwijs enkel naar de wijze waarop Montfort uitdrukt dat het om een proces gaat, om een voortgaan dat tot volwassenheid voert. Het hoogtepunt van het christen zijn bestaat in de omvorming van de gedoopte in Jezus Christus.

"Het innerlijk dat moet worden gevormd"

"Het innerlijk dat moet worden gevormd", wat bedoelt hij daarmee? In zijn Mariageheim staat het kort verwoord. Je merkt er dat hij zeer hoog mikt en dat het niet van vandaag op morgen kan worden gerealiseerd: “Christen, levend evenbeeld van God en vrijgekocht door het kostbaar bloed van Jezus Christus, God verlangt van je dat je hier op aarde even heilig wordt als Jezus en daarna deelt in zijn heerlijkheid. Er is geen twijfel over: je roeping als gedoopte bestaat erin dat je de heiligheid van God zelf verwerft. … Alleen God met zijn genade kan dit tot stand brengen” (MG 3). Dit leer je in de school van Maria. De oefeningen die hij gaat aanreiken brengen je naar die school.

Een mijlpaal

Zoals Abraham, zoals Mozes… zoals Maria moet je durven ingaan op Gods vraag, je in beweging zetten, zijn medestander worden. 
Mijlpaal
In zijn opleidingstijd, en naderhand in zijn priesterloopbaan, was Montfort in contact met de jezuïeten en hij heeft er hoogstwaarschijnlijk de weldaad ontdekt van de spirituele weg die Ignatius aanreikt om tot vereniging met Jezus Christus te komen. Of hij die oefeningen als zodanig heeft gedaan weten we niet, maar hij hanteert eenzelfde patroon. Hij stelt een aaneengesloten tijd voor die voert tot een bewuste vernieuwing van je verbond met God. Om hierin beter te slagen raadt hij ten stelligste aan beroep te doen op Maria.
Begin, zo zegt hij, met minstens twaalf dagen te nemen om je in de bijbel te situeren, zelf acteur te worden in het handelen van God, en neem daarna drie weken voor intens gebed (227). Meerderen die op de suggesties van de auteur zijn ingegaan, spreken achteraf van een mijlpaal in hun leven. Trouwens, de wijze waarop onze schrijver de dag van de toewijding in kader zet, zal aantonen hoe belangrijk die stap wel is.

De twaalf dagen

Bijbel
Voor de twaalf dagen suggereert Montfort zich “te ontdoen van de wereldse geest die in strijd is met de geest van Jezus Christus… Ik heb hierover gesproken in het eerste deel van deze Voorbereiding op het Rijk van Jezus Christus” (227). Het ‘denken’ van God en zijn komen naar de mensen is heel anders dan wij ons te gemakkelijk voorstellen. De handelwijze van God ontdekken vraagt tijd en gewenning. Johannes Paulus II getuigt in dit verband: “Het volstaat niet de tekst eens gelezen te hebben… Talloze keren ben ik op bepaalde passages teruggekomen… en heb tenslotte begrepen hoe Maria je tot bij Christus brengt.” Juist deze ontmoeting met de levende Heer geeft een nieuwe dimensie aan je hele doen en laten.

De drie weken

Voor de eerste week die hierop volgt suggereert onze schrijver om tot zelfkennis te komen. De beeldtaal die hij hanteert – een slak, een pad, een zwijn, een slang, een bok –  schrikt sommigen af en ze concluderen dat Montfort een zwartkijker is, maar als je erbij stilstaat ontdek je hoe hij met ironie ons wil wakker schudden. De plastische uitdrukkingen verwijzen naar de nummers 78-82 waar hij het contrast scherp stelt tussen ons en de nieuwe mens die Jezus Christus is, de mens die wij moeten worden. Vooral biddend kom je tot inzicht:  “Men moet de Heer en zijn heilige Geest vragen om verlichting, met de volgende woorden: "Heer, laat mij zien", of  "Laat mij mezelf kennen", of "Kom, heilige Geest." Dagelijks moet men de litanie van de heilige Geest bidden met het daaropvolgende gebed … Men moet zijn toevlucht nemen tot de allerheiligste Maagd en haar deze belangrijke genade vragen, de grondslag van alle andere, door het dagelijks bidden van het Ave Maris Stella en haar litanie” (228). Deze sfeer van gebed is onmisbaar voor het hele circuit van de 30 dagen.
Voor de tweede week vraagt de schrijver na te gaan wie Maria is in de ogen van God en wie jij bent in zijn ogen. Bij je doopsel namelijk liet Hij zijn blik ook op jou rusten met de vraag: doe ook jij mee? Het spreekt vanzelf dat je voor het antwoord op die vraag steun vindt bij Maria. Hij suggereert daarom bijkomende gebeden: “Zoals in de eerste week bidt men ook nu de litanie van de heilige Geest en het Ave Maris Stella, en dagelijks ook een rozenkrans of tenminste een rozenhoedje tot deze intentie” (229).
Gedurende de laatste week vraagt hij je te concentreren op Jezus Christus, de ‘gezondene’ van de Vader naar de mensen in het algemeen, maar ook naar jou. Hij is het Woord van God tot jou persoonlijk gericht, speciaal in deze dagen. Zoals Hij vóór zijn hemelvaart aan de eerste leerlingen beloofde, zo is Hij nu ook voor jou de ‘bidder’ bij de Vader. Naast de vaste gebeden verwijst Montfort naar een gebed van de heilige Augustinus (cf. nr. 67) en gebeden als:  “Heer, laat mij U kennen!” of  “Heer, laat mij zien wie U bent!” en de litanie van Jezus (230).

De pedagoog

Montfort
Nogmaals, het gaat niet om een wonderformule, maar om een sfeer die toelaat dat je in de ‘wereld van God’ terecht komt, zoals dat Maria is overkomen toen, door de werking van de Heilige Geest, God mens geworden is (cf. WG 6). 
Als goede pedagoog wordt Montfort heel concreet: onderteken en dateer de geschreven tekst die je uitspreekt en doe die dag iets bijzonders. Hij spreekt over een ‘schatting’, een uiterlijk teken waarmee je toont dat je meent wat je opgeschreven hebt. “Naar ieders godsvrucht en vermogen kan deze schatting bestaan in een dag vasten, een versterving, een aalmoes of een kaars. Een speld zou reeds voldoende zijn als huldeblijk, mits met een liefdevol hart gegeven, want Jezus ziet alleen naar de goede wil.” “Minstens eenmaal per jaar op dezelfde dag, moet deze toewijding worden hernieuwd, met de beoefening van dezelfde praktijken gedurende drie weken. Trouwens elke maand, of zelfs elke dag, kan men dit alles hernieuwen met deze weinige woorden: “Ik ben helemaal van u en al wat ik bezit behoort u toe, beminnelijke Jezus, door Maria, uw heilige Moeder” (232-233).

Frans Fabry

We lezen in 'De Ware Godsvrucht' 226 tot en met 233

Hieronder is de integrale tekst gepubliceerd uit 'De Ware Godsvrucht'.  We volgen met u de nummers 226 tot en met 233


HOOFDSTUK 8

BIJZONDERE PRAKTIJKEN VAN DEZE DEVOTIE

§ 1: UITERLIJKE PRAKTIJKEN

226. De kern van deze devotie bestaat ongetwijfeld in het innerlijke. Toch kent ze ook verschillende uiterlijke praktijken die men niet moet verwaarlozen. Het ene moet men doen en het andere niet laten (Mt 23,23). Immers, wanneer men de uiterlijke praktijken goed verricht, betekenen ze een steun voor de innerlijke. Ook laat de mens zich nu eenmaal door het zintuiglijke leiden; het herinnert hem namelijk aan datgene wat hij gedaan heeft of doen moet. Bovendien dragen de uiterlijke praktijken bij tot stichting van de evenmens die ze ziet, wat niet het geval is bij louter innerlijke praktijken.

Laat dus niet een of andere wereldling of vitter zich hiermee bemoeien en beweren dat de ware devotie in het hart zetelt, dat men het uiterlijke moet vermijden, dat er ijdelheid in schuilen kan en dat men zijn devotie moet verbergen enzovoort. Ik antwoord hun met mijn Meester: Laat de mensen uw goede werken zien en uw Vader verheerlijken die in de hemel is (Mt 5,16). Niet, zegt de heilige Gregorius, dat men zijn werken en uiterlijke devoties moet verrichten om de mensen te behagen en ervoor geprezen te worden: dat zou inderdaad ijdelheid zijn. Maar soms verricht men ze in het bijzijn van mensen om God te behagen en Hem daardoor te doen verheerlijken, zonder zich om menselijke verachting of lofprijzing te bekommeren.

Ik zal slechts in grote lijnen enige uiterlijke praktijken vermelden. Ik noem ze uiterlijk, niet omdat ze zonder innerlijke gezindheid geschieden, maar wegens hun uiterlijk aspect, waardoor zij zich van de zuiver innerlijke praktijken onderscheiden.

1° Praktijk: de toewijding zelf

227. De mannen en vrouwen die zich deze bijzondere devotie eigen willen maken - ze is niet als broederschap opgericht, ofschoon dit wenselijk zou zijn - moeten zich eerst minstens gedurende twaalf dagen ontdoen van de wereldse geest die in strijd is met de geest van Jezus Christus. Ik heb hierover gesproken in het eerste deel van deze “Voorbereiding op het Rijk van Jezus Christus”. Vervolgens dienen zij drie weken te besteden om zich door de allerheiligste Maagd met de geest van Jezus Christus te vervullen. Zij kunnen daarbij als volgt te werk gaan:

228. Gedurende de eerste week moet men al zijn gebeden en oefeningen van godsvrucht gebruiken om zelfkennis te vragen en berouw over zijn zonden; en alles moet men doen in een geest van nederigheid. In dat verband kan men ook als meditatiestof gebruiken wat ik over onze slechte inborst heb geschreven. Gedurende de zes dagen van deze week beschouwe men zichzelf dan als een slak, een pad, een zwijn, een slang en een bok. Ook kan men deze drie uitspraken van de heilige Bernardus overwegen: “Bedenk wat u was: smerig zaad; wat u bent: een zak drek; wat u zult zijn: voedsel voor de wormen”. Men moet de Heer en zijn heilige Geest vragen om verlichting, met de volgende woorden: “Heer, laat mij zien”; of “Laat mij mezelf kennen” of “Kom, heilige Geest”. Dagelijks moet men de litanie van de heilige Geest bidden met het daarop volgend gebed, aangegeven in het eerste deel van dit werk. Men moet zijn toevlucht nemen tot de allerheiligste Maagd en haar deze belangrijke genade vragen, de grondslag van alle andere, door het dagelijks bidden van het Ave Maris Stella en haar litanie.

229. Tijdens de tweede week moet men zich elke dag bij al zijn bidden en werken beijveren om de allerheiligste Maagd te leren kennen. Men moet deze kennis vragen aan de heilige Geest. Men kan lezen en overwegen wat wij daarover hebben gezegd. Zoals in de eerste week bidt men ook nu de litanie van de heilige Geest en het Ave Maris Stella, en dagelijks ook een rozenkrans of tenminste een rozenhoedje tot deze intentie.

230. De derde week dient om tot de kennis van Jezus Christus te komen. Men kan hieromtrent lezen en bemediteren wat wij daarover hebben gezegd, alsmede het gebed van de heilige Augustinus bidden, dat wij zo ongeveer in het begin van dit tweede deel hebben neergeschreven. Men kan ook nog honderden keren per dag met dezelfde heilige herhalen: “Heer, laat mij U kennen!” Ofwel: “Heer, laat mij zien wie U bent!” Evenals de vorige weken wordt de litanie van de heilige Geest gebeden, het Ave Maris Stella, en men voege er nu dagelijks de litanie van Jezus aan toe.

231. Wanneer deze drie weken om zijn, gaat men biechten en communiceren, met de bedoeling zich als liefdeslaaf weg te schenken aan Jezus Christus door de handen van Maria. Na de Communie, als het kan volgens de hierna nog aan te geven methode, wordt de formule van zijn toewijding uitgesproken; ook deze vindt men hierna. Deze moet men schrijven of laten schrijven als er geen gedrukt formulier voorhanden is. Nog dezelfde dag moet men ze ondertekenen.

Contrat d'alliance
van Montfort
232. Ook is het goed, Jezus Christus en zijn heilige Moeder die dag een schatting aan te bieden; vooreerst als boete voor zijn vroegere ongetrouwheid aan de doopbeloften, vervolgens om zijn afhankelijkheid van de opperheerschappij van Jezus en Maria te betuigen. Naar ieders godsvrucht en vermogen kan deze schatting bestaan in een dag vasten, een versterving, een aalmoes of een kaars. Een speld zou reeds voldoende zijn als huldeblijk, mits met een liefdevol hart gegeven, want Jezus ziet alleen naar de goede wil.

233. Minstens eenmaal per jaar op dezelfde dag, moet deze toewijding worden hernieuwd, met de beoefening van dezelfde praktijken gedurende drie weken. Trouwens elke maand, of zelfs elke dag, kan men dit alles hernieuwen met deze weinige woorden: “Ik ben helemaal van u en alwat ik bezit behoort u toe, beminnelijke Jezus, door Maria, Uw heilige Moeder”.

vrijdag 31 augustus 2012

Catechese in de school bij Maria (10)


Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (213-225)

Maria op je geloofsweg

ND de la Sagesse
Er zijn verschillende wijzen om ‘dienaar’ van God te worden, maar ‘door de handen van Maria’ is wel de gemakkelijkste en meest efficiënte, zo stelt Montfort. Hij illustreert zijn bewering met het beeld van de weg. “Wie dus voortgang wil maken op de weg van het geloof en Jezus Christus zeker en volkomen wil vinden … moet van ganser harte deze devotie tot Maria gaan beoefenen, die hij misschien nog niet kende, want het gaat niet om een gewone Mariaverering. Laten wij dus deze weg betreden, er dag en nacht op voortgaan tot wij de volle rijkdom van de volwassen Jezus Christus bereiken” (168).
Het gaat niet om een zijweg uit de devotionele wereld: het gaat om de hoofdweg, de trouw aan ons doopsel. En dus gaat het om wat de hele Kerk voorstelt in elke paasnacht: het hernieuwen van de doopbeloften. Doe het met de hulp van Maria, zo stelt Montfort. Waar zit het verschil, of beter, wat gebeurt dan meer? Daar gaat het hier over: Maria wordt voor jou werkzaam.

Maria wordt werkzaam

Wie Maria in zijn leven betrekt - zoals Montfort dat voorstelt - zal een waar omvormingsproces ondergaan. Hij komt in een andere wereld terecht, de ‘wereld van God’ en wordt meer en meer een ander mens, namelijk Gods ‘christus’ (afgevaardigde) in deze tijd.
Hij somt zeven effecten op die voortspruiten uit de toewijding aan Jezus Christus door de handen van Maria. Het zijn geen zeven etappes die je de een na de ander doorloopt, het gaat om een omschrijving van wat aan je gebeurt. Het cijfer zeven kan verwijzen naar volheid, de hele mens wordt door God geraakt.

1.      Je gaat een klare kijk krijgen op je zelf

Maria leert je zien wie je bent in de ogen van God. Montfort schrijft in de 18de eeuw, maar wij kunnen vaststellen dat er op dit punt weinig veranderd is. Wij leven in een tijd waarin we geneigd zijn ons illusies te maken over onszelf, over God en godsdienst. Onze tijd is vol van schijngodsdiensten en we nemen maar al te vaak onze inzichten voor werkelijkheid. Wie ben je in het grote scheppingsplan van God? Wat is Gods bedoeling met je? Welke roeping spruit voort uit je doopsel? Je hebt een plaats in een geheel, dat is de Bijbelse boodschap.
Maria geeft je een klare kijk op Gods handelen en een nederige kennis van jezelf, zo stelt Montfort. Je gaat je beperktheid inschatten en je betrokkenheid bij je omgeving, je medemensen en vooral God (213).

2.      Maria deelt je haar geloof mee

Poitiers
Je ontvangt het geloof van Maria, zo beweert Montfort. Dit lijkt een gewaagde bewering, vooral als je let op de superlatieven die hij eraan toevoegt: het geloof van Maria was hier op aarde “groter dan het geloof van alle patriarchen, profeten, apostelen en alle heiligen.” Het is natuurlijk beeldspraak. Er zijn in feite werkelijkheden die je onmogelijk kan vergelijken. Zo is het verdriet van een moeder om haar gestorven kind even onmetelijk als dat van een bedrogen levenspartner. Je kan de vreugde van een kind niet kan meten met dat van een winnaar van het grote lot.
Je kan het geloof van Maria niet afmeten, maar toch moet je toegeven dat zij een ‘geval’ apart is. Denk maar aan Paulus die, als hij het keerpunt in het handelen van God sinds Abraham aanduidt, schrijft: “Toen de volheid van de tijd was gekomen, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw...” Hij duidt een scharniermoment in de geschiedenis aan. De openheid van Maria naar God en haar standvastigheid, zo stelt Montfort, doet haar uitstijgen boven de groten zowel van het Eerste als die van het Tweede Testament. En in dit geloof laat zij je delen, zo stelt hij.
En hij omschrijft haar geloof. Een "zuiver geloof", dat niet steunt op het gevoelsmatige en het buitengewone; een "levendig geloof", dat overgaat tot daden; een "geloof, hecht en onwrikbaar als een rots" bij noodweer en storm; een "werkdadig en doordringend geloof", dat inzicht geeft op de uiteindelijke bestemming van de mens en toegang tot het hart van God zelf; een "moedig geloof" dat je, zonder aarzelen, grote dingen doet ondernemen voor God en je medemensen. Een geloof als een ‘brandende fakkel’ dat hen warmte en licht biedt (214).

Is het u ook opgevallen dat Montfort uitdrukkelijk zegt dat Maria haar geloof ‘meedeelt’. Ik heb het eerder al gezegd: geloof kan je niet zelf maken, het wordt gewekt door iemand buiten je. In de gewone omgangstaal hoor je al eens zeggen: ik geloof niet, of ik heb geen geloof meer. Vaak ligt het accent op ‘ik’.  Alsof ‘ik’ de enige actieve persoon is wanneer er sprake is van geloven. In feite gaat een boodschap van buitenuit vooraf aan het krijgen. Beiden staan op zijn minst in heel nauw verband met elkaar. Het is zoals met liefde: je krijgt ze en je geeft ze. Anders is ze niet volledig. Zo ontvang je ook geloof en schenk je geloof. Maria laat je delen in haar geloof.

Herinner je de getuigenis van zijn klasgenoot en intieme vriend Blain waar hij beweert dat Montfort, dankzij zijn band met Maria, “met reuzenschreden” is vooruitgegaan op de geloofsweg.

3.      Maria verwijdt je hart

Montbernage
Bekrompenheid zal uit je hart verdwijnen. Alle schrik wordt aan banden gelegd, stelt Montfort, alle slaafse vrees verjaagd. Het menselijk opzicht wordt verdreven, je liefde uitgezuiverd. Je wordt een blij en vrij mens. Wet en geboden worden niet langer als belemmeringen van vrijheid ervaren, maar als bevrijding (215).


4.      Maria vergroot je vertrouwen

Maria wekt een grenzeloos vertrouwen. Geen vermetel of aanmatigend vertrouwen, want het is geen vertrouwen in onszelf of in ons eigen kunnen, maar in de almacht van God en in de toegewijdheid van Maria, die echt ‘moeder’ is. Zij zal zich wonderbaarlijk maar reëel aan je meedelen, zij is vrijgeviger dan de 'vrijgevigen' (216).

De moderne tijden hebben ons lang willen doen geloven dat God niet nodig was om een ‘menselijke’ wereld tot stand te brengen. Het volstaat om terug te blikken op de geschiedenis om vast te stellen hoe onbekwaam wij zijn om onszelf te redden en de wereld met ons. De wereld sterft bij gebrek aan hoop. In weerwil van wat gebeurt, steunen wij op Gods woord: Hij is getrouw en zijn wegen zijn niet die van ons.

5.      Maria geeft je haar eigen ingesteldheid

ND de la route
Montfort spreekt over de ‘ziel’ van Maria. Ze wordt je meegedeeld en het Magnificat wordt je eigen lied, je diepe geloofsbelijdenis in God die werkzaam is en die zijn beloften gestand doet. Zo word je een ‘levende kopie’ van Maria, en Montfort voegt eraan toe: “ De heilige Geest zal, wanneer Hij in de zielen het beeld van zijn lieve Bruid gevormd ziet, er overvloedig in neerdalen en ze met zijn gaven vervullen, vooral met die van zijn wijsheid, om wonderen van genade te verrichten” (217).

6.      Maria vormt Jezus Christus in je

Als Maria ons haar geestelijke kwaliteiten geeft, dan voltrekt zich ook in ons het wonder van de Boodschap: de Geest zal ons overschaduwen en wat uit ons geboren wordt, komt van God. En daar gaat het om: God werkzaam laten zijn. “Wanneer u Maria, de levensboom, door het trouw beoefenen van deze devotie goed onderhoudt in uw ziel, dan zal zij te zijner tijd vrucht voortbrengen en die vrucht is niets anders dan Jezus Christus” (218).

Montfort wordt heel concreet en citeert de heilige Augustinus die Maria de “gietvorm van God” noemt waarin Jezus Christus gevormd wordt. Onze schrijver hanteert een vergelijking en wijst op het verschil tussen het werk van een beeldhouwer die een Christusbeeld uit hout of steen te voorschijn haalt en dat van iemand die beschikt over een perfecte gietvorm en daar vloeibaar materiaal in giet. Voor hem is het ontegensprekelijk, het beeld uit de gietvorm geeft het best Jezus Christus weer zoals hij echt is. Maar er volgt een strenge conclusie: “Vergeet niet dat in een vorm alleen datgene gegoten kan worden wat gesmolten en opgelost is. Met andere woorden: breek de oude Adam in u af en los hem op, om in Maria de nieuwe te worden” (221).

7.      Je komt sneller vooruit

Maria stimuleert een snel groeiproces. Wie door Maria naar Jezus gaat, komt sneller vooruit dan degene die alleen gaat, zelfs al heeft deze meer moeite en, zou je zeggen, meer verdienste. Het is een thema dat Montfort erg dierbaar is: tegenover God moet je niet redeneren vanuit verdiensten. Het gaat om de zuiverheid van je ‘aanbod’. In vereniging met Maria werk je aan de kwaliteit van je inzet en dat is de reden dat je snel vooruit gaat.
De Ware Godsvrucht is geen tovermiddel, ook geen een trucje dat je vlug kan aanleren, het gaat om duurzaamheid in de tijd, een stuk levensweg die je moet afleggen, een levenshouding die je moet aanleren. En dat is heel iets anders dan een vluchtige kunstgreep.

Om dit concreet te maken reikt Montfort een hele pedagogie aan, daar gaat het de volgende keer over.

Frans Fabry