Pagina's

maandag 2 april 2012

Catechese in de school bij Maria (7)


Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (120 – 133)

Het woordgebruik trekt aandacht

Handschrift van LMG de Montfort
Wij zijn gekomen aan de bladzijde waar Montfort in zijn manuscript voor het eerst met grote letters een titel aangeeft: “La parfaite consécration à Jésus- Christ": de volmaakte toewijding aan Jezus Christus. Het woord volmaakt valt op en betekent hier vooral ‘de meest perfecte’ met betrekking tot de andere vormen in nummer 119 aangegeven. Hij begint met de volgende redenering: “Onze hele volmaaktheid bestaat hierin, dat wij aan Jezus Christus gelijkvormig zijn, met Hem verenigd en aan Hem toegewijd. Vandaar dat de beste devotie ontegenzeggelijk die is, welke ons het meest met Jezus Christus gelijkvormig maakt, met Hem verenigt en aan Hem toewijdt” (120).

Drie werkwoorden

Wat eerst opvalt is dat de auteur alles sterk centreert op Jezus Christus. Verder is er de opeenvolging van drie werkwoorden die hij bovendien nog eens herhaalt: gelijkvormig zijn, verenigd zijn, toegewijd zijn. De eerste twee wijzen naar het doel dat hij beoogt, het derde naar de volgehouden actie die ertoe leidt. Dit verheven doel vindt men op meerdere wijzen verwoord in zijn geschriften terug. Zo bijvoorbeeld erg krachtig in de slotzin van zijn lange toewijdingsgebed waar hij ronduit zegt dat hij de volheid van het leven van Jezus Christus beoogt en voegt er zelfs aan toe: hier op aarde (LEW 227). Gods heilige worden, Gods ‘christus’ zijn tussen de mensen, wat een taal! Niet alleen is dit haalbaar, het is zelfs de roeping van elke gedoopte, zo formuleert hij het in Het Mariageheim (MG 3). Dit vraagt uitleg en de aanzet ervoor vind je in het derde werkwoord dat hij heeft gekozen: toegewijd zijn.

"Toewijding"

Toewijding is een woord uit de gewone omgangstaal. Zo zeggen wij dat iemand zijn werk met volle toewijding doet. Van mensen die zich totaal voor een ideaal inzetten zegt men dat zij hun leven aan dat ideaal hebben toegewijd. Bijna iedereen wijdt zich toe aan iets of aan een ander. Eigenlijk moeten wij zeggen: zou zich aan iets, of aan iemand anders dan zichzelf moeten toewijden. Het gaat om de diepste zin van het leven: buiten zichzelf treden en zich met hart en ziel aan iets, of vooral aan iemand geven.
Met de woorden toewijding en zich toewijden verwijst Montfort dus naar deze diepste levenszin, zij zijn kenmerkend voor de devotie die hij aanwijst. Zij bestaat in het reageren op Gods stem. Hiervoor leest hij met een luisterend hart de hele bundel boeken die de Bijbel vervat en verneemt de dringende roep: “Mensen, lieve mensen! Al zo lang probeer Ik je te bereiken; Ik verlang naar je, Ik kijk naar je uit, Ik zoek je met aandrang. Luister toch en kom naar Mij toe. Ik wil je gelukkig maken…  (LEW 66). Montfort is gaan reageren op die roep en heeft zich volledig beschikbaar gesteld. Toen is een nieuwe wereld voor hem opengegaan, hij is met Gods ogen naar mensen en dingen gaan kijken, hij is met Gods hart gaan beminnen. Hij is een nieuw mens geworden. Toegewijdheid aan God verandert de mens, dat wil Montfort kenbaar maken.

Het doopsel: een roeping

De roep van God naar vrijwillige medewerkers is niet alleen iets uit een ver verleden, hij klinkt tot vandaag door en nog wel bij ieder doopsel, zo stelt onze schrijver, maar voegt er meteen aan toe dat de meesten zich er niet van bewust zijn. Daarom heeft hij er het centrale punt van zijn catechese van gemaakt. Het is geen uitvinding van hem, hij verwijst naar de oproepen van vroegere concilies die telkens vroegen aan de pastores om de gedoopten te helpen om de hernieuwing van hun doopbeloften uit te spreken. Ook het voor ons recente concilie,  Vaticanum II, doet een oproep om terug te gaan naar de bron, naar de Bijbel, om ons opnieuw te situeren tegenover God die spreekt, die een vragende God is en wacht op een antwoord.

Je kan op verschillende wijzen reageren op zijn vraag naar medewerking: volmondig ‘ja’ antwoorden, of stil iets mompelen, of niets zeggen. Het heeft ook veel te maken met het Godsbeeld dat wij hebben. Te gemakkelijk beelden wij ons een God in die er is om geschenkjes uit te delen aan brave mensen en anderen te straffen. In Jezus is het diepste verlangen van de onzichtbare God zichtbaar geworden. Hij is het leven van goeden en kwaden komen delen, Hij is afgedaald in het Golgota van de mensen om hen van daaruit te bevrijden. Door lijden en dood heen heeft Hij een poort geopend naar nieuw leven.

Doorheen de hele bijbel ontdekt de aandachtige lezer een rode draad, als hij die volgt gaat hij merken dat bij het ja-woord van Maria een beslissend keerpunt in het plan van God tot stand is gekomen: Hij is mens kunnen worden. Hij heeft zijn intrek bij haar kunnen nemen. Welnu, dit wonder hernieuwt zich bij elk doopsel, tenminste als het ja-woord op Gods vraag even klaar en helder is dan dat van Maria. God wil mens worden, ook in deze tijd, zo herhaalt Montfort in alle toonaarden.

Een innige verbondenheid

Een ‘helder’ ja-woord, dat is hét probleem, want wie lijkt op Maria en wie geeft God de kans om zijn intrek bij hem te nemen? “Zelden treft men tegenwoordig zo iemand aan”, zegt Montfort in nummer 110, daarom heeft hij de pen ter hand genomen.

Maria is een uitstekende hulp. Hij heeft het eerder in zijn geschrift al aangeduid en hij zal het verderop op andere wijzen herhalen. Laat ik het samenvatten. Maria heeft een heel bijzondere band met Jezus Christus. Hij is nooit inniger met een mens verenigd geweest dan met haar, en zij met Hem, zowel fysiek als gelovig. Zij heeft Hem als kind gekoesterd, zij is Hem op zijn wegen gevolgd. Met de ogen van haar hart heeft zij zich meermaals afgevraagd: wie is Hij toch? Vol bewondering en verwondering heeft zij Hem nooit losgelaten, ook niet op Golgota. Zij kreeg er bovendien een opdracht, namelijk 'moeder’ te zijn voor de leerlingen. Niemand was inniger verbonden met Jezus en met zijn werk. De hartenwens van beiden was zo innig dat Montfort kan zeggen: “Hoe meer iemand aan Maria is toegewijd, hoe meer hij dat vanzelf ook aan Jezus Christus is.” Deze vaststelling is belangrijk voor degenen die zouden denken dat men Jezus tekortdoet als men zich tot Maria wendt. Zijn ervaring heeft hem geleerd dat het er niet weinigen zijn! 

"Volmaakte toewijding"

Verbondscontract met God
Als hij dit uitlegt valt het op dat hij de woorden ‘volmaakt’ en ‘toewijding’ verbindt en herhaalt. Hij heeft er ongetwijfeld een bedoeling mee: De volmaakte toewijding aan Jezus Christus is bijgevolg niets anders dan een volmaakte en volledige toewijding van zichzelf aan de allerheiligste Maagd. En dit is juist de devotie die ik verkondig. Anders gezegd: het is de volmaakte hernieuwing van de plechtige beloften van het heilig doopsel.”

Hij legt een accent op de ‘volmaakte’ hernieuwing van de doopbeloften. In zijn catechese ziet hij het doopsel als een ‘contract’ met God. Hij liet briefjes drukken met als titel: “Verbondscontract met God”, je moest kennis nemen van de inhoud en, indien je akkoord ging, kon je het dateren, tekenen en deponeren. Het was een pedagogisch middel om een belangrijk aspect van het doopselsacrament te doen kennen. Maar, zo waarschuwde Montfort, hoe krachtig is je "ja"? Is het zo helder als dat van Maria? Daarom spoorde hij iedereen aan om Maria te betrekken in je leven van iedere dag. Omdat je zwak bent wordt zij je door Jezus als hulp aangereikt. Zij helpt je om tot ware toegewijdheid te komen.

En de beloning?

Voor wat hoort wat, zegt het spreekwoord. Wat krijg je terug voor je grote edelmoedigheid?  Montfort besteedt er enkele bladzijden aan, want omtrent het handelen van God en zijn genaden heersen vele misverstanden, vroeger en nu nog. Te gemakkelijk beeldt men zich een god in, anders dan Hij die zich geopenbaard heeft. In de aanhef van zijn evangelie onderstreept Johannes de onbegrijpelijke houding van God met de term ‘God is liefde’. Paulus zegt het concreter: “God bewijst zijn liefde voor ons juist hierdoor dat Christus voor ons is gestorven toen wij nog zondaars waren” (Rom 5,8). Genade is geen kwestie van verdienen. De liefde van God verdien je niet, je krijgt ze. En ware wederliefde zoekt geen eigen voordeel. Je krijgt geen andere beloning dan deze: met Jezus verenigd zijn hier op aarde en later. Maar wel dit: je leven krijgt een nieuwe dimensie, vaak ten voordele van vele anderen. Het is goed te bidden voor anderen, maar ga geen handeltje opzetten met de verdiensten die voortspruiten uit je gebed en je goede werken. "Wees gerust", zo zegt Montfort in verband hiermee - en hij spreekt uit ervaring – "je gratis toegewijdheid zal je geen nadeel berokkenen: noch Jezus noch Maria laten zich in erkentelijkheid overtreffen" (132).
Frans Fabry

Het woordgebruik trekt aandacht!

Wij zijn gekomen aan de bladzijde
waar Montfort in zijn manuscript voor het eerst
met grote letters een titel aangeeft:
“La parfaite consécration à Jésus- Christ":
de volmaakte toewijding aan Jezus Christus. 


Toewijding in de diepste betekenis - WG 120


120. Onze hele volmaaktheid bestaat hierin, dat wij aan Jezus Christus gelijkvormig zijn, met Hem verenigd en aan Hem toegewijd. Vandaar dat de beste devotie ontegenzeggelijk die is, welke ons het meest met Jezus Christus gelijkvormig maakt, met Hem verenigt en aan Hem toewijdt. Welnu, van alle schepselen is Maria het meest gelijkvormig met Jezus Christus, zodat ook geen enkele devotie een mens meer aan de Heer toewijdt en aan Hem gelijkvormig maakt dan de devotie tot de allerheiligste Maagd, Zijn heilige Moeder. Hoe meer dus iemand aan Maria is toegewijd, hoe meer hij dat ook aan Jezus Christus is.
De volmaakte toewijding aan Jezus Christus is bijgevolg niets anders dan een volmaakte en volledige toewijding van zichzelf aan de allerheiligste Maagd. En dit is juist de devotie die ik verkondig. Anders gezegd: het is de volmaakte hernieuwing van de plechtige beloften van het heilig Doopsel.

Toewijding - WG 121 - 125


Toewijding is een woord uit de gewone omgangstaal. Zo zeggen wij dat iemand zijn werk met volle toewijding doet. Van mensen die zich totaal voor een ideaal inzetten zegt men dat zij hun leven aan dat ideaal hebben toegewijd. Bijna iedereen wijdt zich toe aan iets of aan een ander. Eigenlijk moeten wij zeggen: zou zich aan iets, of aan iemand anders dan zichzelf moeten toewijden. Het gaat om de diepste zin van het leven: buiten zichzelf treden en zich met hart en ziel aan iets, of vooral aan iemand geven.

We lezen in de Ware Godsvrucht de nummers 121 tot en met 125:

 121. Deze devotie bestaat dus in een volledige overgave van zichzelf aan de allerheiligste Maagd om door haar volledig aan Jezus Christus toe te behoren. Wij moeten haar geven: 1) ons lichaam met al zijn zintuigen en ledematen; 2) onze ziel met al haar vermogens; 3) onze uitwendige goederen, ons aards bezit, zowel dat van nu als dat van later; 4) onze innerlijke, geestelijke verworvenheden, namelijk onze verdiensten, deugden en goede werken van verleden, heden en toekomst. Kortom, wij moeten haar alles geven wat wij bezitten in de orde van de natuur en van de genade, evenals al datgene wat wij later in de orde van de natuur, van de genade en van de glorie nog zullen ontvangen. En dit alles zonder enig voorbehoud, nog niet van een duit, een haar of de minste goede daad; en wel voor alle eeuwigheid. En wij moeten het schenken zonder op iets anders aanspraak te maken of enige hoop te koesteren op een andere beloning voor onze overgave en onze dienstbaarheid dan de eer, door haar en in haar aan Jezus Christus te behoren. En dat, zelfs al was deze beminnelijke Meesteres niet, wat zij in werkelijkheid altijd is, het meest vrijgevige en erkentelijke van alle schepselen.

122. Het is hier de plaats om in onze goede werken een duidelijk onderscheid te maken tussen de genoegdoening en de verdienste, met andere woorden de genoegdoenende of verkrijgingswaarde en de verdieningswaarde. De genoegdoenende of verkrijgingswaarde van een goed werk is die goede daad inzoverre deze voor de zondestraf voldoet of nieuwe genade verkrijgt. De verdienende waarde - of verdienste - is een goede daad in zoverre deze de genade en eeuwige glorie verdient.

Welnu, in deze toewijding van onszelf aan de allerheiligste Maagd geven wij haar de gehele voldoenings-, verkrijgings- en verdieningswaarde, met andere woorden de genoegdoeningen en verdiensten van al onze goede werken. Onze verdiensten, genaden en deugden geven wij haar echter, om ze - zoals we later nog zullen uitleggen - voor ons te bewaren, te vermeerderen en te verfraaien; niet om ze aan anderen uit te delen. Immers onze verdiensten, genaden en deugden zijn eigenlijk onmededeelbaar. Alleen Jezus Christus heeft ons Zijn verdiensten kunnen meedelen door zich voor ons bij Zijn Vader borg te stellen. Onze genoegdoeningen daarentegen schenken wij Maria wel om ze mede te delen aan wie haar goeddunkt en tot Gods meerdere glorie.

123. Hieruit volgt: 1° Door deze devotie geeft men aan Jezus Christus op de meest volmaakte manier - immers door de handen van Maria - alles wat men Hem maar geven kan, en veel meer dan bij andere devoties het geval is. Want daarbij schenkt men Hem slechts een gedeelte van zijn tijd of van zijn goede werken of van zijn genoegdoeningen en verstervingen. Maar hier wordt alles prijsgegeven en toegewijd, tot zelfs het recht om over onze innerlijke verworvenheden te beschikken en over de genoegdoeningen die wij door onze goede werken dagelijks bijwinnen. Zelfs de religieuze professie gaat niet zo ver. Want in religieuze instituten geeft men aan God zijn aardse bezittingen door de gelofte van armoede, zijn lichaamsvermogen door de gelofte van kuisheid, zijn eigen wil door de gelofte van gehoorzaamheid, soms ook nog zijn bewegingsvrijheid door de gelofte van het kloosterslot. Maar men doet geen afstand van het vrije beschikkingsrecht over de waarde van zijn goede werken. Men ontdoet zich niet zoveel mogelijk van het kostbaarste en dierbaarste dat een christen bezit: zijn verdiensten en genoegdoeningen.

124. 2° Wie zich op die manier door Maria vrijwillig aan Jezus Christus heeft toegewijd en geofferd, kan dus over de waarde van geen enkel van zijn goede werken meer beschikken. Al zijn lijden, goede gedachten, woorden en daden behoren aan Maria, opdat zij erover kan beschikken volgens de wil van haar Zoon en tot Zijn meerdere eer. Toch komt deze afhankelijkheid volstrekt niet in conflict met onze plichten van staat, noch voor het ogenblik, noch later. Neem bijvoorbeeld een priester die ambtshalve of anderszins de voldoenende en verkrijgingswaarde van een heilige Mis op een bepaald iemand moet toepassen. Dit zichzelf opdragen gebeurt immers slechts volgens de door God gestelde orde en zijn plichten van staat.

125. 3° Men wijdt zich tegelijkertijd aan de allerheiligste Maagd en aan Jezus Christus toe; aan de allerheiligste Maagd als aan het volmaakte middel, door Jezus Christus gekozen om zich met ons te verenigen en ons met Hem; aan de Heer als aan ons einddoel: onze Verlosser en God, aan wie wij alles te danken hebben wat wij zijn.

Het doopsel: een roeping - WG 126 - 130


De roep van God naar vrijwillige medewerkers is niet alleen iets uit een ver verleden, hij klinkt tot vandaag door en nog wel bij ieder doopsel, zo stelt onze schrijver, maar voegt er meteen aan toe dat de meesten zich er niet van bewust zijn. Daarom heeft hij er het centrale punt van zijn catechese van gemaakt. Het is geen uitvinding van hem, hij verwijst naar de oproepen van vroegere concilies die telkens vroegen aan de pastores om de gedoopten te helpen om de hernieuwing van hun doopbeloften uit te spreken. Ook het voor ons recente concilie,  Vaticanum II, doet een oproep om terug te gaan naar de bron, naar de Bijbel, om ons opnieuw te situeren tegenover God die spreekt, die een vragende God is en wacht op een antwoord.
We lezen in de Ware Godsvrucht de nummers 126 tot en met 130: 



126. Zoals ik reeds opmerkte, kan men deze devotie heel gevoeglijk een volmaakte hernieuwing van de plechtige beloften van het heilig Doopsel noemen. Vóór zijn Doopsel immers was iedere christen slaaf van de duivel: hij behoorde hem toe. Tijdens het Doopsel echter heeft hij, ofwel persoonlijk ofwel bij monde van peter en meter, plechtig verzaakt aan Satan, aan diens vertoon en bedoening; heeft hij Jezus Christus tot zijn Meester en absolute Heer gekozen, om als slaaf uit liefde van Hem afhankelijk te zijn.

Welnu, precies hetzelfde doet men door deze devotie. Zoals verwoord wordt in de toewijdingsformule verzaakt men aan de duivel, aan de wereld, aan de zonde en aan zichzelf en geeft men zich totaal aan Jezus Christus door de handen van Maria. Er gebeurt nu zelfs meer dan bij het Doopsel. Dan immers spreekt men gewoonlijk door de mond van een ander, namelijk van peter en meter; en men geeft zich aan Jezus Christus slechts door gevolmachtigenden. Maar bij deze devotie handelt men persoonlijk, vrijwillig en met kennis van zaken. En bij het Doopsel geven we ons niet door de handen van Maria aan Jezus Christus, tenminste niet uitdrukkelijk. Ook staan wij Jezus Christus niet de waarde van onze goede werken af; na het Doopsel blijven wij geheel vrij om ze op wie ook toe te passen of zelf te behouden. Door deze devotie echter geven we ons uitdrukkelijk door de handen van Maria aan de Heer en wijden Hem de waarde van al onze handelingen toe.

127. De heilige Thomas zegt: “Bij het heilig Doopsel beloven de mensen plechtig te verzaken aan de duivel en zijn vertoon”. Volgens de heilige Augustinus is deze plechtige belofte de voornaamste en meest noodzakelijke: “Onze hoogste belofte waardoor we hebben beloofd voor altijd in Christus ons verblijf te vestigen”. Hetzelfde beweren de canonisten: “De belangrijkste belofte is die welke we doen bij het Doopsel”.

Maar wie houdt zich aan die belangrijke en plechtige belofte? Wie leeft trouw volgens de toezeggingen die gedaan werden bij het heilig Doopsel? Is het niet zo, dat bijna alle christenen verzaken aan de trouw die zij Jezus Christus bij hun Doopsel beloofd hebben? Hoe anders deze algemene ordeloosheid te verklaren dan door het feit dat men de verplichtingen vergeet die men door de plechtige beloften van het heilig Doopsel op zich heeft genomen; en dat bijna niemand persoonlijk het verbond bekrachtigt dat hij eens met God gesloten heeft door zijn peter en meter?

128. Vandaar dan ook dat het concilie van Sens, op last van Lodewijk de Vrome bijeengeroepen om de grote ordeloosheid onder de christenen uit de wereld te helpen, als zijn oordeel te kennen gaf, dat de voornaamste oorzaak van dit zedenbederf hierin gezocht moest worden, dat men vergeten was of niet besefte wat men in het heilig Doopsel op zich had genomen. En deze kerkvergadering wist geen beter middel om zo’n groot euvel te verhelpen dan de christenen ertoe te brengen de plechtige beloften van hun heilig Doopsel te hernieuwen.

129. De Catechismus van het Concilie van Trente, de getrouwe tolk van de bedoeling van deze heilige kerkvergadering, spoort de pastoors aan hetzelfde te doen. Zij moeten hun mensen opnieuw tot het gelovig besef brengen dat zij aan de Heer Jezus Christus gebonden en toegewijd zijn als slaven aan hun Verlosser en Heer.

130. Wij zien dus dat concilies, kerkvaders en ook de ondervinding leren dat het beste middel om de ordeloosheid van de christenen uit de wereld te helpen, is: hen opnieuw bewust maken van de verplichtingen van hun Doopsel en hen de plechtige beloften, die ze daarbij hebben gedaan, doen hernieuwen. Is het dan niet redelijk, deze hernieuwing nu op volmaakte manier te doen, namelijk door deze devotie en toewijding aan de Heer door Zijn heilige Moeder? Ik zeg: op volmaakte wijze; want om zich aan Jezus Christus toe te wijden, bedient men zich van het allervolmaaktste middel: de allerheiligste Maagd.


Enkele opwerpingen - WG 132 - 133

Het is goed te bidden voor anderen, maar ga geen handeltje opzetten met de verdiensten die voortspruiten uit je gebed en je goede werken.  We lezen even mee wat Montfort ons hierover zegt in de Ware Godsvrucht nr 132  - 133:


132. Sommigen zullen opwerpen: door deze devotie staan we de waarde van al onze goede werken, gebeden, verstervingen en aalmoezen door de handen van de allerheiligste Maagd aan de Heer af; maar dan wordt het ons daardoor onmogelijk gemaakt, de zielen van onze verwanten, vrienden en weldoeners te helpen.

Hierop antwoord ik ten eerste, dat het niet aan te nemen is dat onze vrienden, verwanten en weldoeners de dupe zouden worden van het feit dat wij de dienst van de Heer en Zijn heilige Moeder onvoorwaardelijk toegedaan en toegewijd zijn. Een dergelijke veronderstelling zou beledigend zijn voor de macht en de goedheid van Jezus en Maria want zij zullen onze verwanten, vrienden en weldoeners heus wel weten bij te staan; ofwel uit onze geringe geestelijke verdiensten, ofwel langs andere wegen.

Vervolgens dit: deze praktijk belet ons niet voor anderen, levenden of doden, te bidden, ook al is de toepassing van onze goede werken van de wil van de allerheiligste Maagd afhankelijk. Integendeel, dat doet ons met nog meer vertrouwen bidden. Een rijk man die al zijn bezittingen aan een machtige vorst afstaat, om hem groter eer te bewijzen, zal hem toch zeker ook met meer vertrouwen verzoeken een aalmoes te geven aan een van zijn vrienden, die hem daarom vraagt. Die vorst zal zelfs blij zijn, aldus in de gelegenheid te worden gesteld, zijn erkentelijkheid te betonen jegens iemand die zichzelf uitgekleed heeft om hem te kleden, zichzelf verarmd heeft om hem te eren. Maar dat geldt ook voor de Heer en de heilige Maagd. Zij zullen zich nooit in erkentelijkheid laten overtreffen.

133. Wellicht dat iemand nog het volgende bezwaar oppert: wanneer ik de hele waarde van mijn daden aan de allerheiligste Maagd schenk, zodat zij deze kan toepassen op wie zij wil, dan zal ik misschien lange tijd in het vagevuur moeten lijden.

Deze tegenwerping, die voortkomt uit eigenliefde en onbekendheid met de vrijgevigheid van God en Zijn heilige Moeder, weerlegt zichzelf. Neem een vurig en edelmoedig mens die de belangen van God boven die van zichzelf stelt en die Hem alles geeft wat hij heeft, zonder voorbehoud, zodat hij onmogelijk nog meer zou kunnen geven, non plus ultra. Hij leeft alleen maar voor de glorie en het Rijk van Jezus Christus door Zijn heilige Moeder. Hij offert zich daarvoor geheel op. Zal zulk een edelmoedig en vrijgevig iemand in het hiernamaals gestraft worden, omdat hij vrijgeviger en belangelozer geweest is dan een ander? Niets is minder waar: voor zo iemand zullen de Heer en Zijn heilige Moeder, zoals verderop zal blijken, uiterst vrijgevig zijn, zowel in deze als in de andere wereld, in de orde van de natuur, de genade en de glorie.