Pagina's

maandag 4 maart 2013

Catechese in de school van Maria (14)


Commentaar 14 - WG 257 – 265
TAAL VAN EEN MYSTICUS

“Nu zullen we innerlijke praktijken gaan bespreken. Deze zijn waarlijk heiligend voor allen die door de Heilige Geest tot hoge volmaaktheid worden geroepen”, zo schrijft Montfort (257). Meermaals reeds heeft hij verwezen naar een proces dat plaatsvindt als men zich openstelt voor Gods Geest die je van genade tot genade, van licht tot licht, over een weg leidt naar volwassenheid (cfr. 119).

Op unieke wijze is Maria bij Christus en ook bij zijn heilswerk betrokken en, na haar, iedere gedoopte volgens eigen kunnen. Zij is bovendien een kostbare hulp om open te gaan staan voor Gods Geest. De opstapeling van de voorzetsels ‘door’, ‘met’, ‘in’ en ‘voor’, wijst naar een innig contact met Maria dat voert tot een verbondenheid met Christus. En daar gaat het om: ‘door’, ‘met’, ‘in’ en ‘voor’ Jezus Christus gaan leven; je moet ‘nieuw’ geboren worden, Gods christus worden, zijn gezalfde onder de mensen.

Het is geen uitvindsel van Montfort, hij verwijst naar getuigenissen van heiligen en put rijkelijk uit een vat vol Bijbelbeelden. Het is een mystieke lezing van de Schrift die steunt op de ervaring. Het uitgangspunt is duidelijk: Maria is ‘vol van genade’, de Heilige Geest is over haar gekomen. Als jij je laat leiden door haar geest, gaat ook over jou de wereld van God open.

Door Maria

Montfort gaat dieper in op eerder vernoemde tips. Doe zoals Maria, neem je eigen plannen en inzichten niet als de enig goede of mogelijke optie voor een geslaagd leven, doe je dat wel, dan bied je geen ruimte voor de werkzaamheid van de Schepper. Slechts als je Godgericht leeft, kan Zijn Geest je bereiken, zoals dat Maria overkomen is: “Deze Geest heeft zich zozeer meester van haar gemaakt dat Hij haar eigen geest is geworden.”

Door je helemaal aan haar toe te vertrouwen, zo zegt hij, word je als een muziekinstrument dat zij met haar vingers bespeelt, je gaat meer en meer openstaan voor God. Hoe doe je dat? De ervaren pedagoog verwijst naar de kracht van de herhaling: bevestig je je te pas en te onpas toegewijdheid aan haar, zij zal zich aan jou toewijden en werkzaam worden. Je zal worden als Maria, tegelijk: “…mild en sterk, geestdriftig en behoedzaam, nederig en moedig, zuiver en vruchtbaar” (258).  

Met Maria

“Bij elke handeling moet je nagaan: 'Hoe deed Maria dit, of hoe zou zij het doen, als zij in mijn plaats was?' schrijft Montfort, zo leer je haar beter kennen. Hij verwijst naar haar drie grondhoudingen: haar levendig geloof (van bij de Aankondiging tot op Golgota), haar diepe nederigheid tijdens haar leven (zij ging niet prat op haar uitverkiezing door God) en een radicale openheid voor God (nooit door iemand geëvenaard).

Montfort herneemt de beeldspraak van Augustinus: zij is de ‘gietvorm’ waarin het evenbeeld van God gevormd is en besluit: “Wie deze vorm heeft gevonden en zich daarin verliest, zal weldra omgevormd worden in Jezus Christus, want deze vorm geeft Hem natuurgetrouw weer” (260). Je zal een andere christus worden.

In Maria

Hier duidt Montfort Maria, haar lichaam en haar hele persoon, aan als een plaats: zij is een heilige plek. Hij noemt haar het ware aards paradijs waarin de Nieuwe Adam verbleven heeft. Wat in Genesis over het paradijs verteld wordt is slechts een aankondiging, zo zegt hij, een voorafbeelding van wat aan Maria voltrokken is.

Hij vergelijkt haar schoot met een heilige onbevlekte klei waaruit de nieuwe Adam gevormd is. De Heilige Geest heeft aan die klei vruchtbaarheid gegeven en zorgde ervoor dat de vrucht gevoed werd. En met een keuze van reminiscenties uit de Bijbel beschrijft hij de wondermooie en vruchtbare tuin die Maria is. “In dit aards paradijs staat in de ware zin van het woord de levensboom die Jezus Christus, de Levensvrucht, heeft gedragen…” (261).

Meermaals heeft Montfort Maria geduid als de grote en van God vervulde wereld, hier noemt hij haar het paradijs en voegt eraan toe dat het, voor zondaars die wij zijn, niet vanzelfsprekend is toegang te krijgen tot dit bijzonder oord en hij borduurt voort met Bijbelse beelden: “Het wordt niet door een cherubijn bewaakt, zoals het vroegere aards paradijs, maar door de Heilige Geest zelf, die er absoluut gezag uitoefent… De beklagenswaardige kinderen van Adam en Eva, eenmaal verjaagd uit het aards paradijs, kunnen dit nieuwe paradijs niet binnentreden tenzij de Heilige Geest het hun toestaat bij wijze van speciale gunst…” (263).

Als je waardig bevonden wordt mag je er toch in verblijven. Je zult er dan gevoed worden zoals een baby in de schoot van zijn moeder, vrij van onrust, vrees en angstvalligheid, beveiligd tegen alle mogelijke vijanden (264).

Voor Maria

Hier neemt Montfort een belangrijk aspect van het chisten-zijn weer op: het gaat om dienstwerk. Maria is bij uitstek de dienstmaagd van de Heer ten voordele van zijn werk onder de mensen, een dienstbaarheid zonder berekening van wat zij ervoor zou terugkrijgen. Reeds tweemaal heeft hij uitgelegd waarom hij voor het woord ‘slaaf’ kiest. Je moet gratis werken en evangeliseren, zo stelt hij, zonder speculatie op voordelen. Maar je moet werken.

“Als een goed dienaar en slaaf mogen we niet werkeloos blijven. Integendeel, wij moeten, gesteund door haar bescherming, voor die verheven vorstin grote dingen ondernemen en volvoeren; haar voorrechten verdedigen wanneer men haar die betwist; haar eer hooghouden indien deze wordt aangevallen…. En tegelijk moeten we deze waarachtige devotie overal ingang doen vinden. Tot loon voor onze geringe diensten mogen we niets anders verlangen dan de eer aan zulk een beminnelijke vorstin toe te behoren en het geluk met haar zoon Jezus onverbrekelijk verenigd te zijn in tijd en eeuwigheid.”

Eens te meer onderstreept de schrijver dat het niet om Maria gaat en haar eer, maar om ‘een gemakkelijk middel’ om tot bij Jezus te komen en zijn werk voort te zetten. Met sierlijke letters drukt hij het nog eens uit. Het is een sluitstuk in zijn geschrift: 

Glorie aan Jezus in Maria! 
Glorie aan Maria in Jezus!  
Glorie aan God alleen” 
(265).

Frans Fabry



Door Maria - WG 258


Door Maria

258. 1° Wij moeten onze handelingen verrichten door Maria, dat wil zeggen in alles aan de allerheiligste Maagd gehoorzamen en ons helemaal door haar geest, die Gods heilige geest is, laten leiden. Zij die door Gods geest worden geleid, zijn kinderen van God (Rom 8,14). En zij die door de geest van Maria worden geleid, zijn kinderen van Maria en dus ook van God, zoals wij hebben aangetoond. 

Ik zei dus dat de geest van Maria de geest van God is. Zij heeft zich immers nooit door haar eigen geest laten leiden, maar altijd door die van God. Deze heeft zich zozeer van haar meester gemaakt dat hij haar eigen geest is geworden. Daarom zegt de heilige Ambrosius: “Moge in iedereen Maria's ziel zijn, om de Heer te verheerlijken; moge in iedereen Maria's geest zijn, om zich in God te verblijden”. 

Met Maria - WG 260


Met Maria

Pontchâteau
260. 2° Wij moeten onze handelingen verrichten met Maria, dat wil zeggen bij alles wat we doen Maria voor ogen houden als het perfecte model van elke deugd en volmaaktheid, door de heilige Geest gevormd in een louter schepsel, om het naar ons beperkt vermogen na te volgen. Bij elke handeling moeten we dus nagaan: Hoe deed Maria dit nu of hoe zou zij het doen, als zij in mijn plaats was? Daartoe is het nodig dat wij de verheven deugden van haar aardse leven nagaan en overwegen, vooral:
1 haar levendig geloof, waardoor zij zonder aarzeling het woord van de engel geloofde; en zij heeft trouw en standvastig geloofd tot onder het Kruis op Calvarië;
2 haar diepe nederigheid, waardoor zij zich verborgen hield, zweeg, zich aan alles ondergeschikt maakte en  steeds de laatste plaats innam;
3 haar geheel goddelijke zuiverheid, die op deze aarde nooit geëvenaard werd of zal worden; en tenslotte al haar andere deugden. Om het niet te vergeten, herhaal ik een tweede maal dat Maria de grote en enige vorm van God is; met weinig moeite en in korte tijd kan men hierin tot een levend evenbeeld van God worden gevormd. Wie deze vorm heeft gevonden en zich daarin verliest, zal weldra omgevormd worden in Jezus Christus, want deze vorm geeft Hem natuurgetrouw weer.

In Maria - WG 261 - 263 - 264


In Maria

261. 3° Wij moeten onze handelingen verrichten in Maria. Om deze praktijk goed te begrijpen moet men het volgende weten. De allerheiligste Maagd is het ware aards paradijs van de nieuwe Adam. Het oude was hiervan slechts een voorafbeelding. In dit aards paradijs bevindt zich dus onuitsprekelijke rijkdom, schoonheid, zeldzaamheid en zoetheid, er achtergelaten door de nieuwe Adam, Jezus Christus. In dit paradijs heeft Hij zich negen maanden vermeid, Zijn wonderen verricht en Zijn schatten uitgestald met de vrijgevigheid van een God. Dit hoogheilig oord bestaat slechts uit maagdelijke en onbevlekte aarde waaruit de nieuwe Adam gevormd werd en gevoed, zonder enige vlek of smet, door de werking van de heilige Geest, die er Zijn verblijfplaats heeft.

In dit aards paradijs staat in de ware zin van het woord de levensboom die Jezus Christus, de Levensvrucht, heeft gedragen. Ook de boom van de kennis van goed en kwaad, die de wereld het Licht heeft geschonken. In dit van God vervulde oord staan bomen die God eigenhandig heeft geplant en besproeid met Zijn goddelijke zalving. Zij hebben vruchten gedragen en dragen dagelijks nog vruchten met een goddelijke smaak. Er liggen veelkleurige perken met fraaie en verschillende bloemen van deugd, en die geuren zo heerlijk dat zelfs de engelen ervan worden doorgeurd. In dit oord liggen groene weiden van hoop, onneembare torens van kracht, lieflijke woningen van vertrouwen enzovoort. Alleen de heilige Geest kan de waarheid doen kennen, die onder deze materiële beelden verborgen gaat. In dit oord bevindt zich een pure onbedorven atmosfeer van zuiverheid, een heldere nachtloze dag van de heilige mensheid, een heerlijke schaduwloze zon van de Godheid, een onophoudelijk brandende oven van liefde waarin alle ijzer dat erin geworpen wordt, gaat gloeien en in goud verandert. Uit de bodem welt een stroom op van nederigheid die zich in vieren deelt en heel dit verrukkelijke oord bevloeit: dat zijn de vier hoofddeugden.

263. Maar voor zondaars als wij is het zeer moeilijk om de toestemming, de geschiktheid en het licht te krijgen waardoor wij zulk een verheven en heilig oord kunnen binnentreden. Het wordt niet door een cherubijn bewaakt, zoals het vroegere aards paradijs, maar door de heilige Geest zelf, die er absoluut gezag uitoefent en er het volgende over getuigt: “Een gesloten tuin is mijn zuster, mijn bruid, een gesloten tuin, een verzegelde bron” (Hl 4,12). Maria is gesloten; Maria is verzegeld. De beklagenswaardige kinderen van Adam en Eva, eenmaal verjaagd uit het aards paradijs, kunnen het niet binnentreden tenzij de heilige Geest het hun toestaat bij wijze van speciale gunst, die zij moeten verdienen.

264. Wanneer we door onze getrouwheid deze uitzonderlijke genade verkregen hebben, moeten we in het heerlijk binnenste van Maria met welbehagen ons verblijf vestigen, er in vrede tot rust komen, er vol vertrouwen ons steunpunt in vinden, ons er veilig verschuilen en ons er onvoorwaardelijk in verliezen. (...) Zij die geestelijkerwijze in de heilige Maagd hun verblijf vestigen, zullen gevormd worden in Jezus Christus en zal Jezus Christus gevormd worden in ons. Want de heilige Vaders verklaren, dat haar schoot de zaal van de goddelijke mysteriën is. Daarin worden Jezus Christus en alle uitverkorenen gevormd: “Een mens en een mens is in haar geboren” (Ps 87,6).

Voor Maria - WG 265


Voor Maria

265. 4° Tenslotte, wij moeten al onze handelingen verrichten voor Maria. Wij hebben ons toch geheel en al aan haar dienst overgeleverd. Is het dan niet billijk dat we als een knecht, een dienaar en slaaf al onze arbeid voor haar verrichten? Niet dat we haar als uiteindelijk doel van onze diensten beschouwen: dat is Jezus Christus alleen. Maar wel beschouwen wij haar als ons naaste doel, onze geheimvolle levenssfeer en ons gemakkelijk middel om naar Hem te gaan.

Als een goed dienaar en slaaf mogen we niet werkeloos blijven. Integendeel, wij moeten, gesteund door haar bescherming, voor die verheven vorstin grote dingen ondernemen en volvoeren; haar voorrechten verdedigen wanneer men haar die betwist; haar eer hooghouden indien deze wordt aangevallen. Iedereen moeten we, naar best vermogen, tot haar dienst brengen, namelijk tot deze echte, degelijke devotie. We moeten luidkeels protesteren tegen wie haar verering misbruiken om haar Zoon te kwetsen. En tegelijk moeten we deze waarachtige devotie overal ingang doen vinden. En tot loon voor onze geringe diensten mogen we niets anders verlangen dan de eer, zulk een beminnelijke vorstin toe te behoren en het geluk, door haar met haar Zoon Jezus onverbrekelijk verenigd te zijn in tijd en eeuwigheid.

Glorie aan Jezus in Maria
 Glorie aan Maria in Jezus
 Glorie aan God alleen.