Edward Poppe |
Wij onderbreken de reeks Catechese in de school bij Maria met deze sterke getuigenis van onze landgenoot, de zalige Edward Poppe, die nu 100 jaar geleden, de oriëntaties van Montfort in De Ware Godsvrucht grondig ter harte heeft genomen. In de advent van 1912 is hij 'opnieuw geboren', in de zin van Jezus'woorden tot de verbaasde Nicodemus: "Alleen wie opnieuw geboren wordt, kan het Rijk Gods zien." Om zo getrouw mogelijk het proces te volgen dat hij heeft doorlopen citeren wij zijn dagboek dat een typische stijl meebracht: hij schrijft niet om door een buitenstaander gelezen te worden, maar richt zich rechtstreeks tot Jezus of Maria. Het zijn intieme gebeden van iemand die zich klein voelt en toch durft in te gaan op de uitdaging van het evangelie.
Edward Poppe - 100 jaar geleden
opnieuw geboren
13 maart 1912
Op 13 maart 1912 mag
Edward zijn soldatenplunje ruilen voor de seminaristentoog. En wat is hij
gelukkig! Diezelfde week nog schrijft
hij aan zijn zus in het klooster: “Mijn wens is volbracht: ik ben seminarist en
wellicht de gelukkigste van de wereld”! En hij voegt eraan toe dat hij goed wist
dat er “veel werelds en menselijks bestond onder Gods geestelijken”, maar dat
hij vast besloten is om met Gods hulp een goede priester te worden. Een
medeseminarist, Jean Gravin had hem al eerder een boekje in de hand gestopt met
de woorden: “Lees dit eens, maar eerst goed bidden tot de heilige Geest”. Het
was de originele versie (in het Frans) van de Verhandeling van Ware Godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd van de
toen nog zalige Montfort.
Edward begint er aan,
maar het valt hem erg tegen. Jean Gravin had het voorzien, probeert uitleg te
geven en dringt aan: “Herbegin nog eens”. Hij doet het en daarna nog een derde
keer. Stilaan ontdekt hij, doorheen de uiterlijke onvolmaaktheden van vorm en
taal, de bijbelse diepgang van het geschrift. Op die 13 maart 1912 begint hij
zijn allereerste dagboek met het citaat uit de Ware Godsvrucht: “Totus tuus…”
“Ik ben geheel de uwe en al het mijne behoort u toe”. Johannes-Paulus II heeft
op zijn manier deze woorden wereldberoemd gemaakt. Voor alle duidelijkheid: het is een gebed gericht tot Maria om stap voor stap meer volwassen christen te worden.
Op de eerste bladzijde
van zijn dagboek kopieert Edward een hele passage uit De Ware Godsvrucht. Als
je terugblikt op zijn leven zou je zeggen dat de ijverige seminarist hier zijn
leefregel neerschreef: “De ware devotie tot de heilige Maagd is 'heilig'.
Ze brengt iemand ertoe de zonde te vermijden, de deugden van de allerheiligste
Maagd na te volgen, vooral haar diepe nederigheid, levendig geloof, blinde
gehoorzaamheid, voortdurend gebed, algehele versterving, hemelse zuiverheid,
vurige liefde, heldhaftig geduld, engelachtige zachtmoedigheid en hoogverheven
wijsheid. Dat zijn immers de tien voornaamste deugden van de allerheiligste
Maagd” (WG 108).
Een uitdagend project
Enkele dagen
later is het 25 maart, feest van de Aankondiging van de Heer. Een zinsnede bij
Montfort treft hem bijzonder: “Jezus Christus gevangene en slaaf in de schoot
van Maria, in alles van haar afhankelijk” en hij staat stil bij het mooie gebed
“Jezus levend in Maria”. Van 25 maart tot 25 december zijn uitgerekend negen
maanden. Samen met Jezus levend in Maria, wil hij zich voorbereiden op het geboortefeest
van Kerstmis. Hij vraagt aan Maria hem in deze maanden bij haar op te nemen en te
doen groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade.
Elke dag bezoekt
hij de Lourdesgrot in de tuin van het seminarie en kopieert een paar bladzijden
uit het boekje van Montfort. Een passage treft hem bijzonder: “De heilige
Augustinus overtreft zichzelf en al wat ik (Montfort) zo-even heb gezegd,
wanneer hij stelt, dat alle uitverkorenen in deze wereld verborgen zijn in de
schoot van de allerheiligste Maagd, om er gelijkvormig te worden aan het beeld
van de Zoon Gods. Daar bewaart, voedt en onderhoudt die goede moeder hen” (33).
Een eerste maal Scherpenheuvel
Op Hemelvaartdag
– dat jaar op 16 mei – gaan alle
seminaristen op bedevaart naar Scherpenheuvel. Edward beleeft er een
hoogtepunt. Hij heeft het hele toewijdingsgebed van Montfort overgeschreven en,
neergeknield in de koepelkerk, herneemt hij langzaam en met volle overtuiging
zin na zin, vooral de passage waarin hij zich tot Maria wendt:
“Ik, Edward Johannes Maria Poppe, ontrouw en zondig
als ik ben,hernieuw en bekrachtig heden in uw handen de beloften van mijn
doopsel. Ik verzaak voor altijd aan Satan, aan zijn begoochelingen en zijn
gedoe, en ik geef mij geheel en al aan Jezus Christus, de mens geworden
Wijsheid, om achter Hem mijn kruis te dragen, alle dagen van mijn leven, en om
Hem voortaan trouwer te dienen...
En nu kies
ik u, in tegenwoordigheid van heel de gemeenschap van de heiligen, tot mijn
moeder en meesteres. Als slaaf geef ik u en wijd ik u toe mijn lichaam en mijn
ziel, mijn innerlijke en uiterlijke goederen, zelfs de waarde van mijn goede
werken in verleden, heden en toekomst. Ik laat u het volledige recht om zonder
enig voorbehoud van mijn kant over mij en al het mijne te beschikken, naar uw
inzicht, tot meerdere eer van God, in tijd en eeuwigheid…
…Moeder
van Barmhartigheid, geef mij de genade om de ware Wijsheid van God te
verkrijgen. Neem mij op bij hen die gij bemint, onderricht, leidt, onderhoudt
en beschermt als uw kinderen en slaven. Trouwe Maagd, maak van mij in alles een
volmaakte leerling, navolger en slaaf van de mens geworden Wijsheid, Jezus
Christus, uw Zoon. Dat ik door uw tussenkomst en door uw voorbeeld kom tot de
volheid van zijn leven op aarde en van zijn glorie in de hemel. Amen”.
De kruinschering
Van 16 tot
19 oktober 1912 heeft de voorbereidingsretraite plaats op de kruinschering. Er
wordt uitgelegd hoe het een verwijzing is naar de met doornen gekroonde
Christus en dat elke priester in zijn leven een dosis lijden meekrijgt. Het
schrikt hem niet af, want in zijn toewijdingsgebed had hij het reeds
uitgedrukt: “… Ik geef mij geheel en al aan Jezus Christus, de mens geworden
Wijsheid, om dagelijks mijn kruis op te nemen en Hem na te volgen”. In zijn
dagboek schrijft hij: “Mijn lieve goede moeder Maria, ik zal aan mijn roeping
niet verzaken wegens het vooruitzicht dat mijn hoofd met doornen zal gekroond
worden, dat er een lans in mijn hart zal gestoken worden, dat ik gekwetst en
vernederd zal worden in lichaam en ziel… Maar ik reken daarvoor op uw
moederlijke bijstand: maak van mij een andere Jezus; ik ben en blijf geheel de
uwe en al het mijne hoort u toe…”.
Maak van mij
een andere Jezus: hij denkt aan de maanden die achter hem liggen en kijkt
vooruit naar het naderende Kerstfeest. Om nog met meer nadruk zijn diepste
verlangen te uiten besluit hij zijn toewijding nogmaals te herhalen, maar dan
na de 30 dagen voorbereiding zoals Montfort het in zijn boekje suggereert. In
zijn nota’s stel je vast dat hij dat met grote stiptheid doet, dag na dag. En
hij wordt zelfs heel vertrouwelijk met Maria en geeft haar soms troetelnaampjes
zoals ‘mamanke chérie’, ‘mèrke chérie’. Soms lees je dat hij heel hoog mikt:
“Gedoog niet, Moeder, dat ik mij vergenoeg met een halfslachtig leven… Dek mij
toe met uw wijde mantel. Maak van mij,
ondanks mijn gebreken, een andere
Christus…”.
Advent 1912
De laatste week van die 30 dagen valt samen met de eerste week van de
Advent, dat jaar van 1 tot 7 december. Aansluitend, op 8 december 1912, feest
van de Onbevlekte Ontvangenis en tweede zondag van de Advent, trekt hij voor
een derde keer in dit jaar naar Scherpenheuvel. Hij herneemt er met nog meer
toeleg de toewijdingtekst die hij al tweemaal in Scherpenheuvel gebruikt had
en, zoals Montfort het suggereert, zet hij er opnieuw plaats en datum bij en
ondertekent. Hij maakt er telkens een officiële acte van.
Zijn dagboek getuigt ervan dat hij boordevol vertrouwen is: “Luister eens,
mijn lieve, goede Mama: herinner jij je nog de 25ste maart? Het is
nu bijna negen maanden geleden. Weet je nog hoe ik toen gebeden heb en wat ik
verlangde? Ik heb mij toen aan jou gegeven: mijn wil, mijn verstand, mijn hart…
Jij hebt mij toen in je schoot ontvangen, mij je nieuwe Jezus, opdat ik, door
de werking van de heilige Geest in jou gevormd, je ware zoon zou worden,
gewonnen en geboren uit jou… Je draagt me in je moederschoot. Ik snak naar het
leven in God en naar het leven van God in de zielen. Jij ook verlangt naar de
komst van de nieuwe Jezus… Mijn lieve Mama, nu nadert het einde: weldra zijn we
in Bethlehem. Lieve goddelijke Moeder, mag ik je kleine Jezus zijn… O, Moeder,
wat zullen we een mooi Kerstfeest vieren!...”
En daarna?
Je zou een grote feestvreugde verwachten, maar we weten dat zijn geestelijke
leidsman een domper zet op het gemoed van Edward. De zeer gevoelige Edward
krijgt een streng verbod om enige uitdrukking te geven van genegenheid. In zijn
dagboek lezen we: “O mijn God, ik neem het vaste voornemen om gehoorzaam te
zijn aan alles wat Gij mij door mijn geestelijke leidsman opdraagt…”. Nooit eerder had een opdracht zo diep in zijn
vlees gesneden. De beproeving is groot en duurt de hele vastentijd van 1913
door, maar ze heeft hem sterk gemaakt, meer volwassen. In zijn dagboek vindt je
uitdrukkingen die je bijna letterlijk terugvindt op het door Montfort
geïllustreerde kruis dat hij in Poitiers aan een groepje vrouwen had
geschonken: “Liefde van God”, “aanwezigheid van God”, “nederigheid” ,
“vertrouwen”, “liefde tot Maria”.
Graf Edward Poppe - Moerzeke |
Edward heeft geleerd dat Christus
worden veel meer is dan een schattige baby zijn in een kribbe. Successen
heeft Jezus gekend, maar ook weerstand en lijden. Zo ook de nieuw geboren
Edward, nog steeds seminarist. Toch kon hij zoals Paulus reeds zeggen: ‘ik leef
niet meer, maar Christus leeft in mij’. Die genade heeft hem sterk gehouden en
zij is bij anderen voelbaar geworden. Door dag na dag zijn toewijding te
hernieuwen is hij steeds meer met Jezus ‘hostie’ geworden. In de grote retraite
voor zijn priesterwijding schreef hij met hoofdletters zijn motto ‘Victimatio’,
‘geofferd worden’. Met Christus offergave zijn, dag na dag. Hij is de
toewijding blijven hernieuwen, zijn korte leven lang. Maria, zijn Moederke,
heeft hem dagelijks bijgestaan en Edward Poppe is vruchtbaar geworden tot ver over de grenzen van Moerzeke.
Frans Fabry