Uit hoofdstuk 6 van 'De Ware Godsvrucht' door Louis Marie Grignion de Montfort:
HOOFDSTUK 6
DE GESCHIEDENIS VAN JAKOB EN REBEKKA
ALS VOORAFBEELDING
183. Van alle waarheden die ik tot nu
toe over de allerheiligste Maagd, over haar kinderen en dienaren heb
uiteengezet, geeft de heilige Geest ons in de heilige Schrift een wonderlijke
voorafbeelding in de geschiedenis van Jakob die door de vindingrijke zorgen van
zijn moeder Rebekka de zegen van zijn vader Isaak ontving. Hier volgt de
geschiedenis, zoals deze door de heilige Geest wordt verhaald (Gn 27,1-40);
daarna zal ik ze uitleggen.
De geschiedenis
zelf door Montfort verteld.
184. Esau had zijn eerstgeboorterecht aan
Jakob verkocht. Jaren later stelde Rebekka, de moeder van beide broers, dit
voordeel voor haar lievelingskind Jakob veilig door een heel verheven
handigheid vol geheimen. Isaak voelde zich namelijk zeer oud worden en wilde,
alvorens te sterven, zijn kinderen zegenen. Daarom riep hij zijn zoon Esau bij zich, op wie hij bijzonder gesteld was, en
beval hem op jacht te gaan om hem wat eten te bezorgen. Daarna zou hij hem zijn
zegen schenken.
Prompt bracht Rebekka Jakob van het gebeuren op de
hoogte en gelastte hem twee geitjes uit de kudde te halen. Jakob gaf ze aan
zijn moeder en zij bereidde daarvan voor Isaak een gerecht, waarvan ze wist dat
hij het graag had. Toen deed ze Jakob Esaus kleren aan, die ze in bewaring had,
en bedekte zijn handen en hals met de vacht van de geitjes; wanneer zijn blinde
vader dan Jakobs stem zou horen, zou hij wegens het haar op zijn handen
minstens denken dat het diens broer Esau was. En inderdaad, Isaak verwonderde
zich over die stem; hij dacht: dat is de stem van Jakob. Daarom liet hij hem
naderbij komen, betastte het haar van de vellen waarmee zijn handen bedekt
waren en zei toen: "De stem is weliswaar die van Jakob, maar het zijn toch
de handen van Esau". Na zijn maaltijd omhelsde hij Jakob, rook de geur van
zijn welriekende kleren en zegende hem. Hij wenste hem namelijk de dauw toe van
de hemel en de vruchtbaarheid van de aarde, stelde hem aan tot meester over al
zijn broers en eindigde zijn zegen met deze woorden: "Wie u vervloekt, zij
zelf vervloekt, en wie u zegent, worde met zegeningen overladen".
Nauwelijks had Isaak deze woorden uitgesproken, of
Esau komt binnen en brengt zijn vader van de jachtbuit te eten, met de
bedoeling dat zijn vader hem dan zou zegenen. Een onbeschrijfelijke verbijstering
greep de heilige aartsvader aan, toen hij besefte wat er zojuist was gebeurd.
Maar geenszins kwam hij terug op wat hij had gedaan. Integendeel, hij
bevestigde het nog: al te duidelijk zag hij in deze gang van zaken de vinger
van God. De heilige Schrift noteert verder dat Esau toen woeste kreten
uitstiet, zijn broer luidkeels van bedrog beschuldigde en zijn vader vroeg of
hij dan maar één zegen had. De heilige Vaders merken hierbij op, dat Esau in
dit opzicht het type is van degenen die met gemak God en wereld met elkaar
weten te verbinden en zowel hemelse als aardse vertroosting tegelijk willen
genieten. Bewogen door de kreten van Esau heeft Isaak hem toen toch maar
gezegend, doch enkel met een aardse zegening, waarbij hij hem onder de
heerschappij van zijn broer plaatste. Hierdoor groeide er in hem een haat tegen
Jakob, zo venijnig, dat hij enkel nog maar de dood van zijn vader afwachtte om
hem te vermoorden. En Jakob zou zeker niet de dood ontlopen zijn, had zijn
geliefde moeder Rebekka hem niet daartegen gevrijwaard door haar vindingrijke
zorgen en goede raadgevingen, waaraan Jakob zich ook hield.
185. Alvorens deze zo treffende
geschiedenis uit te leggen, wil ik opmerken dat volgens alle heilige Vaders en
schriftverklaarders Jakob de voorafbeelding is van Jezus Christus en de
uitverkorenen, terwijl Esau het is van de verworpenen. Het is voldoende hun
beider daden en gedrag na te gaan om zich hierover een oordeel te vormen.
Esau als beeld
van de “verworpenen”
1° Esau, de
oudste, was sterk en fors gebouwd. Hij was handig en bedreven in het
boogschieten en in het buitmaken van veel wild bij de jacht.
2° Hij bleef bijna nooit binnenshuis: slechts
vertrouwend op eigen kracht en behendigheid werkte hij enkel buiten.
3° Er was hem weinig aan gelegen zijn moeder Rebekka
te behagen; hij deed daar namelijk niets voor.
4° Hij was zo gulzig en op eten gesteld, dat hij zijn
eerstgeboorterecht voor een schotel linzen verkocht.
5° Hij was, evenals Kaïn, vol nijd tegen zijn broer
Jakob. Hij vervolgde hem tot het uiterste toe.
186. Dat is de wijze waarop de
verworpenen zich alle dagen gedragen:
1° Ze vertrouwen op hun eigen kracht en behendigheid
in tijdelijke aangelegenheden. Ze zijn zeer sterk, zeer handig en zeer
schrander als het om wereldse belangen gaat, maar zeer zwak en zeer onwetend
als het over hemelse dingen gaat (Gregorius de Grote).
187. 2° Vandaar dan ook dat ze niet of
zeer weinig thuis blijven, in hun eigen woning, dat wil zeggen in hun eigen
binnenste. En dat is toch de innerlijke en eigenlijke woning, door God aan
ieder mens geschonken om er naar Gods voorbeeld te verkeren. Want ook Hij
verkeert steeds in zichzelf. De verworpenen houden niet van ingekeerdheid, van
geestelijk leven of van innerlijke godsvrucht. Mensen die naar verinnerlijking
streven, zich uit de wereld terugtrekken, meer werk maken van het innerlijke
dan van het uiterlijke, maken ze uit voor bekrompen geesten, kwezels en
ongecultiveerde wezens...
188. 3° De verworpenen laten zich
weinig gelegen liggen aan de godsvrucht tot de heilige Maagd, de moeder van de
uitverkorenen. Niet dat ze haar bepaald haten: soms bewijzen ze haar eer. Maar anderzijds kunnen zij niet verdragen dat men haar
innig liefheeft, want Jakobs tedere gevoelens ten opzichte van haar zijn hun
vreemd...
189. 4° De verworpenen verkopen hun
eerstgeboorterecht, dat wil zeggen de genoegens van het paradijs, voor een
schotel linzen, dat wil zeggen voor de genoegens van de aarde...
190. 5° Tenslotte haten de verworpenen
de uitverkorenen en vervolgen hen dagelijks openlijk of bedekt. Ze maken hun
het leven lastig, ze minachten, bekritiseren hen, apen hen na, beledigen,
bestelen, bedriegen, verarmen hen, maken jacht op hen en verlagen hen tot in
het stof. Intussen doen zij zelf goede zaken en kunnen ze zich alle genoegens
permitteren. Het gaat hun voor de wind. Ze worden rijk, hebben het steeds
breder en nemen er hun gemak van...
Jakob als beeld
van de “uitverkorenen”
191. 1° Jakob, de jongste, was zwak van gestel, zacht en vreedzaam van
aard. Meestal bleef hij binnen om de goedgunstigheid van zijn moeder Rebekka te
winnen, want hij hield innig van haar...
192. 2° Daarom bleef hij ook bij haar binnenshuis. Zijn grootste
tevredenheid was haar te zien. Al wat zijn moeder kon mishagen, liet hij
achterwege, en hij deed alles wat haar volgens hem plezier kon doen. Vandaar
dat Rebekka hem nog meer ging liefhebben dan zij al deed.
193. 3° In alles was hij aan zijn lieve
moeder onderworpen. Hij gehoorzaamde haar volledig in alles; prompt zonder
dralen; met liefde zonder klagen...
194. 4° Jakob stelde een groot
vertrouwen in zijn lieve moeder. Zo weinig als hij steunde op eigen
bedrevenheid, zo uitsluitend verliet hij zich op de zorgen en bescherming van
zijn moeder: in alle nood riep hij om haar en in al zijn twijfels vroeg hij
haar raad...
195. 5° Tenslotte volgde hij naar
vermogen de deugden na die hij in zijn moeder zag. En dat moet wel een van de
redenen geweest zijn, waarom hij honkvast thuis bleef. Hij wilde namelijk zijn
lieve moeder, die zo deugdzaam was, navolgen en zich afzijdig houden van
mondain gezelschap dat de zeden bederft. Op die manier verdiende hij de dubbele
zegen van zijn dierbare vader.
196. Dat is ook de wijze waarop de
uitverkorenen zich alle dagen gedragen.
1° Zij blijven honkvast thuis bij hun moeder. Het zijn
dus mensen die van ingekeerdheid houden, op het innerlijk gericht zijn en zich
op het inwendig gebed toeleggen. Maar dan naar het voorbeeld en in gezelschap
van hun moeder de heilige Maagd. Heel haar luister immers is innerlijk, want
haar leven lang heeft zij de ingekeerdheid en het inwendig gebed zozeer
liefgehad.
Zij treden weliswaar af en toe buiten in de wereld op,
maar dan uit gehoorzaamheid aan Gods wil en die van hun geliefde moeder, om de
plichten van hun staat te vervullen. Al presteren ze schijnbaar ook nog zoveel
groots voor de buitenwereld, ze achten nog van veel groter waarde wat zij in
zichzelf verrichten in hun eigen innerlijk, in gezelschap van de allerheiligste
Maagd. Daar immers brengen zij het grote werk van hun heiliging tot stand,
waarbij vergeleken alle andere werken slechts kinderspel zijn...
Heer Jezus, hoe lieflijk zijn Uw tenten. De mus heeft
een onderkomen gevonden en de tortelduif een nest om er haar jongen in te
leggen. Hoe gelukkig is de mens, die zijn verblijf heeft in de woning van
Maria, waar U het eerst Uw intrek hebt genomen. In dit huis van de
uitverkorenen ontvangt hij bijstand van U alleen. Daar heeft hij in zijn hart
de opgaande treden van alle deugden aangelegd, om in dit tranendal op te stijgen
tot de volmaaktheid. “Hoe lieflijk zijn Uw tenten” enzovoort (Ps 184,1-8).
197. 2° Zij hebben een innige liefde en
waarachtige verering voor de allerheiligste Maagd als hun goede moeder en
meesteres. Ze beminnen haar niet alleen met de mond, maar in waarheid. Hun
verering is niet enkel uiterlijk, maar in het diepste van hun hart...
198. 3° Zij zijn aan de heilige Maagd
onderworpen en gehoorzaam als aan hun goede moeder naar het voorbeeld van Jezus
Christus; van zijn drieëndertig levensjaren heeft Hij er dertig besteed om God
zijn Vader te verheerlijken door volmaakte en algehele onderwerping aan zijn
heilige Moeder. Zij gehoorzamen haar door haar raadgevingen stipt op te volgen.
Juist zoals Jakob, haar jongen, deed toen Rebekka hem zei: “Jongen, volg mijn raadgevingen op” (Gn 27,8). Of zoals de
bruiloftsgasten van Kana, tot wie de heilige Maagd zei: “Doet alles wat mijn
Zoon u zeggen zal” (Joh 2,5).
Als bij mirakel heeft Jakob de zegen ontvangen, want natuurlijkerwijze
had hij er geen recht op. Maar hij ontving die wegens de gehoorzaamheid aan
zijn moeder. De bruiloftsgasten te Kana werden vereerd met het eerste wonder
van Jezus Christus: op verzoek van zijn heilige Moeder veranderde Hij water in
wijn, omdat de raad van de heilige Maagd was opgevolgd. Zo zal het ook gaan tot
aan het einde van de tijd: allen die door de hemelse Vader gezegend en met Gods
wonderen vereerd worden, zullen deze genaden slechts te danken hebben aan het
feit dat ze Maria volmaakt
gehoorzaamd hebben. De Esaus
verspelen daarentegen hun zegen, omdat ze zich niet onderworpen hebben aan de heilige Maagd.
199. 4° Zij stellen een groot
vertrouwen in de goedheid en de macht van de allerheiligste Maagd, hun goede
moeder. Onophoudelijk roepen zij haar bijstand in en beschouwen haar als hun
poolster om in veilige haven te landen. Met veel openhartigheid leggen ze haar
hun zorgen en noden bloot...
200. 5° Tenslotte, de uitverkorenen
bewandelen de wegen van de heilige Maagd, hun goede moeder: zij volgen haar
voorbeeld na. En hierin zijn zij echt gelukkig en haar toegedaan, en dragen zij
het onfeilbaar teken van hun uitverkiezing. Deze goede moeder zegt hun immers:
“Zalig die zich aan mijn wegen houden” (Ps 8,32). Dat wil zeggen: Zalig die
mijn deugden beoefenen en met de hulp van de goddelijke genade in mijn
voetsporen gaan...
Heilige Maagd, mijn goede moeder, hoe gelukkig zijn
zij, ik herhaal het hartstochtelijk, hoe gelukkig zijn die mannen en vrouwen
die zich niet laten misleiden door een onechte devotie jegens u, maar zich
trouw aan uw wegen, raadgevingen en bevelen houden. Hoe ongelukkig echter en
vervloekt zijn zij die van de devotie tot u misbruik maken en zo de geboden van
uw Zoon niet onderhouden. “Vervloekt zijn allen die van Uw geboden afwijken”
(Ps 119,21).
Verdere
uitwerking: de goede diensten van Maria
201. Nu zullen we gaan zien welke
liefdevolle bewijzen van erkentelijkheid de heilige Maagd, als de beste van
alle moeders, geeft aan die trouwe dienaren, die zich aan haar gegeven hebben
op de manier die ik beschreven heb volgens de voorafbeelding van Jakob.
Ten eerste bemint zij hen. “Ik bemin degenen
die mij beminnen” (Spr 8,17). Zij bemint hen 1) omdat zij hun waarachtige
moeder is. Welnu, een moeder houdt altijd van haar kind dat de vrucht is van
haar schoot. 2) Zij bemint hen uit erkentelijkheid, omdat ze haar metterdaad
beminnen als hun goede moeder. 3) Zij bemint hen, omdat ze als uitverkorenen
door God bemind worden: “Jakob heb ik liefgehad, maar Esau gehaat” (Rom 9,13).
4) Zij bemint hen, omdat ze zich geheel aan haar hebben toegewijd; zo zijn ze
het haar toegewezen deel en haar onvervreemdbaar bezit geworden: “Israel zal uw
erfdeel zijn” (V/Sir 24,13).
202. Zij bemint hen innig, zelfs nog
inniger dan alle moeders samen. En zij bemint hen niet alleen met genegenheid, maar
ook met doeltreffendheid...
203. 1° Evenals Rebekka ziet zij uit
naar gunstige gelegenheden om hen wel te doen...
204. 2° Zij geeft hun goede raad, zoals
Rebekka aan Jakob: “Jongen, volg mijn raadgevingen op” (Gn 27,8)...
205. 3° Wanneer men nu zijn lichaam,
zijn ziel en alles wat daarmee samenhangt, zonder enige uitzondering, naar haar
heeft gebracht en haar heeft toegewijd, wat doet die goede moeder dan?
Hetzelfde als Rebekka eertijds met de twee geitjes, haar door Jakob gebracht...
206. 4° Wanneer die goede moeder de
totale opdracht van onszelf en van
onze persoonlijke verdiensten en voldoeningen - door de devotie die ik
beschreven heb - in ontvangst heeft genomen en wij aldus onze oude kleren hebben afgelegd, maakt zij ons gereed om
waardig voor onze hemelse Vader te verschijnen...
207. 5° Tenslotte verkrijgt zij hun de
zegen van de hemelse Vader, ofschoon ze daarop, als jongere en aangenomen
kinderen, natuurlijkerwijze geen aanspraak konden maken...
208. Het tweede liefdevolle bewijs van erkentelijkheid, dat de heilige
Maagd aan haar trouwe dienaren levert, bestaat hierin, dat zij hen van alles
voorziet naar lichaam en ziel. Wij zagen reeds hoe zij hun dubbele kleding
verschaft. De meest uitgezochte spijzen van de tafel van God geeft zij hun te
eten: het levensbrood, dat zij zelf heeft gevormd. “Dierbare kinderen”, zo zegt
zij hun onder de naam van de Wijsheid, “verzadigt u aan wat ik heb
voortgebracht” (V/Eccli 24,26), dat wil zeggen aan Jezus, de vrucht van het
leven, door mij voor u ter wereld gebracht. Op een andere plaats: “Komt mijn
brood eten en de wijn drinken die ik voor u heb gemengd” (Spr 9,5); “Eet en
drinkt en wordt dronken, geliefden” (Hl 5,1)...
209. De derde weldaad die de
heilige Maagd haar trouwe dienaren bewijst: zij geleidt en bestuurt hen volgens
de bedoelingen van haar Zoon. Rebekka leidde Jakob, haar jongen, en gaf hem van
tijd tot tijd goede raad: nu eens om hem de zegen van zijn vader te bezorgen,
dan weer om hem tegen de haat en de vervolging van zijn broer Esau te
beschermen.
Maria, de ster der zee, voert al haar trouwe dienaren
naar de veilige haven. Zij wijst hun de weg naar het eeuwig leven. Zij houdt
hen af van gevaarlijke stappen en geleidt hen bij de hand op de paden van de
gerechtigheid. Zij is hun steun als ze dreigen te vallen, en zij richt hen op
wanneer ze gevallen zijn. Als een lieve moeder berispt zij hen voor hun fouten
en soms straft zij hen zelfs op liefdevolle wijze. Zou een kind op de wegen van
de eeuwigheid kunnen verdwalen, als het Maria, zijn voedstermoeder en kundige
leidsvrouw, gehoorzaamt? De heilige Bernardus zegt: “Wanneer u haar volgt, verdwaalt u niet”. Wees niet bang dat
een echt kind van Maria door de boze bedrogen wordt en tot bewuste ketterij
vervalt. Waar Maria de leiding heeft, is er geen plaats voor de boze geest met
zijn begoochelingen of voor ketters met hun spitsvondigheden: “Als zij u
ondersteunt, valt u niet” (H.Bernardus).
210. De vierde goede dienst
die de heilige Maagd haar kinderen en trouwe dienaren bewijst, is dat zij hen
verdedigt en beschermt tegen hun vijanden. Maria, de goede moeder van
de uitverkorenen, verbergt ze onder de vleugels van haar bescherming, zoals een
kloek dat doet met haar kuikentjes. Zij richt zich tot hen, daalt tot hen af en
buigt zich over al hun onvermogen; zij blijft in hun omgeving om hen tegen
sperwer en gier te verdedigen en als een “in slagorde opgesteld leger” (Hl
6,10) begeleidt zij hen...
211. De vijfde en grootste weldaad tenslotte, die de
beminnelijke Maria haar trouwe vereerders bewijst, is haar bemiddeling voor hen
bij haar Zoon.
Rebekka bracht Jakob tot bij het bed van zijn vader.
De goede man raakte hem aan, omhelsde hem, kuste hem zelfs met vreugde, omdat
hem de welbereide en door Jakob aangeboden vleesschotel zo heerlijk had
gesmaakt. Toen hij dan ook met veel voldoening de kostelijke geur van zijn
kleren had geroken, riep hij uit: “Zie, de geur van mijn zoon is als de geur
van een volle akker, waaraan de Heer Zijn zegen heeft verleend” (Gn 27,27). Die
volle akker, waarvan de geur het vaderhart in verrukking bracht, dat is de geur
van Maria's deugden en verdiensten. Want zij is een akker vol van genade,
waarin God de Vader zijn enige Zoon, de graankorrel van de uitverkorenen, heeft
gezaaid.
Hoe welkom is een kind van Maria bij Jezus Christus,
de “Vader van de komende wereld” (V/Js 9,6), wanneer het omgeven is met haar
goede geur! Hoe vlug en hoe volmaakt worden zij samen één! Wij hebben dit
hierboven uitvoeriger aangetoond.
212. Bovendien, wanneer zij haar
kinderen en trouwe dienaren eenmaal met haar gunsten heeft overladen, hun de
zegen van de hemelse Vader, de eenwording met Jezus Christus verkregen heeft,
bewaart zij hen voortaan in Jezus Christus en Jezus Christus in hen. Met
waakzaamheid zorgt zij steeds voor hen, bevreesd als zij is dat ze Gods genade
zullen verliezen en in de strikken van hun vijanden verward zullen raken. Zoals
wij reeds zeiden: zij behoudt de heiligen in hun volheid, helpt hen daarin te
volharden tot het einde (H.Bonaventura).
Ziedaar de uitleg van deze verheven en aloude
voorafbeelding van voorbeschikking en verwerping, zo weinig bekend en toch zo
rijk aan verborgen waarheden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten