Pagina's

zaterdag 26 april 2014

Kleine meditatie: Dialoog met kanunnik Blain

Na 10 jaar zaten Kanunnik Blain en Montfort weer tegenover elkaar te Rouen. Montfort bespreekt met kanunnik Blain zijn plannen voor een nieuwe congregatie. De voornaamste bedoeling was om hem raad te vragen, maar diep in zijn hart leefde de stille hoop dat Blain zelf zou toetreden. …

( …) Kanunnik Blain ging dan ook aanstonds in het offensief. Hij noteerde het achteraf zelf : « Ik begon met mijn hart eens te luchten over alles wat ik gehoord had over zijn gedrag en handelwijze. Ik vroeg hem of hij hoopte ooit mensen te vinden, die zijn manier van leven wilden delen. Een leven als het zijne, zo arm, zo hard, zo in alles overgeleverd aan de Voorzienigheid ? Dat was goed voor de apostelen, voor mannen met bijzondere genaden en deugden, voor
Montfort en Blain - Uit het boek 'En haute mer'
buitengewone mensen, die daarvoor speciale roeping hadden, maar niet voor de gewone stervelinge, die deze hoge volmaaktheid onmogelijk konden bereiken en voor wie het zelfs roekeloos zou zijn het te proberen. Wilde hij andere priesters aan zich verbinden en laten delen in zijn plannen en werkzaamheden, dan moest hij, ofwel de strengheid van zijn levenswijze en de graad van zijn volmaaktheidsoefeningen verminderen en zich wat meer aanpassen aan hun zwakheid en hun gewone manier van leven, ofwel ervoor zorgen dat ze door een speciale genadebedelingen opgeheven werden tot zijn niveau. »

Als enig antwoord nam Montfort het « Nieuwe Testament » in zij handen. Hij keek kanunnik Blain recht in de ogen vroeg : « Hebt gij iets af te keuren op hetgeen Jezus hierin onderwezen heeft en zelf onderhouden ? Kunt ge mij een levenswijze aantonen, die méér overeenkomt met hetgeen Jezus en de apostelen hebben voorgedaan : een leven van versterving en armoede, gegrondvest op een totale overgave aan de goddelijke Voorzienigheid ? Voor wat mij zelf betreft heb ik dan ook geen andere bedoeling dan deze levenswijze te volgen en erin te volharden. Wanneer het God zou behagen enige goede priesters met mij te verenigen om hetzelfde leven te leiden dan zou ik gelukkig zijn. Maar dat is de zaak van God en niet de mijne.

Hij wachtte enkele ogenblikken, alsof hij wilde onderzoeken of Blain misschien toch gelijk had. Maar dan herhaalde hij met klem. «Neen, wat mij betreft, ik kan niet anders dan dit evangelie volgen in de voetstappen van Jezus en van zijn leerlingen. Wat kan men hiertegen eigenlijk inbrengen ? Welk kwaad doe ik hiermee ? Laat hen die mij niet willen volgen, een andere levensweg gaan, minder moeilijk en minder met doornen bezaaid. Ik heb daar niets op tegen. Want zoals er verschillende woningen zijn in het huis van de hemelse Vader, zo zijn er ook verschillende wegen om Hem te bereiken. Ik laat de anderen hun weg volgen ; laat mij de mijne gaan. Des te meer, daar ge niet kunt ontkennen dat deze weg de meeste voordelen biedt, omdat Jezus zelf hem heeft gewezen en aangeraden door zijn voorbeeld. Hij is dus de kortste, de zekerste en de volmaaktste om bij Hem te komen. »

De eerste aanval was afgeslagen. Blain kon tegen deze redenering met het evangelie in de hand weinig inbrengen. Maar hij wilde van de gelegenheid gebruik maken om eens door te praten. Hij wou nu gaarne uit de mond van Montfort zelf een antwoord horen op hetgeen ze hem al die jaren verweten hadden : « Allemaal goed en wel, maar waar vindt ge in het evangelie een aanbeveling voor uw vaak vreemde manier van optreden ? » Voorbeelden waren er genoeg! Reeds als seminarist had men Montfort verweten dat hij een « zonderling » was, die in menig opzicht sterk afweek van de doorsnee seminarist. Dat werd hem trouwens vooral kwalijk genomen door de leidinggevende personen van Saint-Sulpice. Zij hielden immers juist vast aan de stelregel, dat een priester de « gulden middenweg » moest volgen en zo weinig mogelijk de aandacht op zich vestigen. Maar Montfort stond door zijn vaak onstuimig optreden in dienst van God voortdurend in het middelpunt van de belangstelling, ook na zijn priesterwijding, opgehemeld door de enen, afgebroken door de anderen.
Hij was bedelaar met de bedelaars, leefde als een zwerver, gaf alles weg tot zelfs zijn toog, woonde tussen de minstbedeelden in de hospitalen, sloeg herbergen kort en klein wanneer dronkaards door hun gebral de godsdienstoefeningen verstoorden, werd trouwens regelmatig door de bisschoppen uit hun diocees verjaagd. Daarom vroeg Blain : « Waarom doet ge telkens van die gekke dingen ? Overal wordt ge vervolgd, tegengewerkt, uitgestoten. Ge zoudt veel meer kunnen bereiken, veel meer hulp en bijstand vinden in uw werk, indien ge uzelf in bedwang hield, indien ge afstand deed van al die uit de band springende handelingen, waardoor ge aan andersdenkende en libertijnen wapens in de hand geeft om het succes van uw werk te ondermijnen. » En de kanunnik noemde een aantal personen, die bekend stonden om hun heiligheid, maar die toch nooit in opspraak kwamen. Kon Montfort zich niet aan hun voorbeeld spiegelen?

Het was natuurlijk niet de eerste keer dat Grignion dit te horen kreeg. Hij huldigde echter het princiep : doe wel en zie niet om. Maar nu vroeg een vriend uitdrukkelijk rekenschap. Daarom verdedigde hij zich : « Het is mogelijk dat ik wat men noemt, vreemde of gekke dingen doe. Ik ben er mezelf echter niet van bewust, het is niet opzettelijk. Ze zijn me dus waarschijnlijk aangeboren en door God toegelaten om mij af en toe te vernederen. Zo hebben ze tenslotte hun nu. Maar toch zou ik eerst eens willen vragen : wat bedoelt men eigenlijk met gekke en vreemde handelwijze? »

Zonder het antwoord van Blain af te wachten, ging hij verder : « Indien men
Jean Baptiste Blain
daaronder verstaat : daden van zielenijver en naastenliefde, van versterving, van heldhaftige deugdbeoefening, dan ben ik blij een « zonderling » te zijn. Als dit namelijk gebreken genoemd worden, dan treft men die toch vooral aan bij heiligen ! Het kost trouwens weinig moeite om in de wereld de naam van « zonderling » te krijgen. Men kan er zeker van zijn, dan men zo genoemd wordt vanaf het ogenblik dat men zich niet laat gelijkschakelen met de massa of zijn leven niet in overeenstemming wil brengen met haar smaak. En zo gezien, is men zelf verplicht een « zonderling » te zijn.

Montfort ging zelfs tot verwondering van zijn confrater in de tegenaanval. Hij kende inderdaad ook die « wijze » mensen, die Blain hem tot voorbeeld wilde geven en die nooit in opsraak kwamen : « Er zijn echter verschillende soort van « wijsheid », die bijvoorbeeld van de « thuisblijvers » en die van de « volksmissionarissen ». De eerstgenoemden lopen inderdaad geen enkel risico, ze moeten zich gewoon laten leiden door hun regel en de heilige gebruiken van hun gemeenschap. Maar een volksmissionaris moet naar buiten uit Gods glorie zoeken, vaak ten koste van zijn eigen faam. Hij moet steeds nieuwe initiatieven nemen en staat voortdurend bloot aan kritiek. Hij gaf nu op zijn beurt een aantal voorbeelden. Verschillende kerkvaders, die in het volle leven stonden, waren het ook niet altijd eens : Augustinus redetwistte met Hiëronymus, Epifanius met Chrysostomus, Cyprianus met Tertullianus. De Vaders keurden Simeon af, die als kluizenaar op een hoge zuil ging wonen, maar toch een heilige werd. De grote H. Theresia kreeg heel wat kritiek, maar desondanks zette ze- haar hervormingswerk voort. En werd de bekende volksmissionaris E.H. Bourdoise (1584-1655) ook niet aangezien als een grote « zonderling » ?

Montfort, die in het openbaar zo vaak alle verwijten zonder een woord van zelfverdediging over zich heen had laten gaan, verweerde zich nu bijna hartstochtelijk tegenover de man van wie hij gehoopt had dat hij zijn levenswijze zou delen : « Alle voorbeelden van « wijzen », die gij daarstraks aanhaalde zijn mensen, die rustig in de beslotenheid van hun omgeving kunnen blijven zonder naar buiten toe op te treden. Zij kennen inderdaad geen moeilijkheden. Maar apostolische mensen, die telkens opnieuw ter wille van Christus iets willen ondernemen, moeten wel van zich doen spreken. Indien zij uit angst voor wat de wereld zou zeggen hun mond gingen houden dan hadden de apostelen ongelijk toen ze het rustig Cenakel verlieten om Jeruzalem binnen te trekken ; dan had Paulus niet zijn vele wereldreizen moeten maken ; dan had Petrus niet naar Rome moeten gaan om daar te trachten het kruis op het Capitool te planten. Geen enkele synagoge zou zich tegen de eerste kleine groep van christenen gekeerd hebben, niemand van hen zou, zoals Christus zelf, vervolg, gevangen en gemarteld zijn, indien ze veilig waren binnengebleven, maar dan zou de kerk ook nooit zijn uitgegroeid tot wat ze nu geworden is ! »

Blain raakt hoe langer hoe meer onder de indruk. Toch waagde hij een nieuwe opmerking : « Men zegt dat ge vaak koppig uw eigen wil doordrijft. Is het niet beter om desnoods wat minder te doen, maar in onderdanigheid aan de overheid dan iets groots te presteren zonder haar toestemming ? » Dat was nu wel uitgerekend voor Montfort het ergste en  pijnlijkste verwijt. Hij reageerde dan ook ogenblikkelijk : « In alle gewetensrust kan ik hier verklaren dat ik nooit bewust aan de gehoorzaamheid tekort gekomen ben. Zij is voor mij trouwens het zekerste merkteken van de wil van God. Maar ik kan natuurlijk niet beletten, dat men over mij valse rapporten opmaakt, dat men mij belastert en dat afgunstige mensen mij zoveel mogelijk kwaad trachten te berokkenen. »

Begreep Blain wel het hemelsbreed verschil tussen de situatie van een kanunnik in een bisschopsstad en van een volksmissionaris op het platteland, ver van alles verwijderd? Daar moest men soms noodgedwongen beslissingen nemen zonder dat men iemand kan raadplegen. Daarbij gebeurde het en Grignion wist er van mee te praten, dat een bisschop toestemming gaf om een werk te beginnen, maar die achteraf onder invloed van vasle beschuldigingen weer introk : « Ik heb me dan telkens aanstonds onderworpen, ondanks de vele pijnlijke vernederingen die eraan verbonden waren! Wat moest ik méér doen ? » vroeg Montfort.

Blain besloot : « Ik maakte nog een aantal opmerkingen in de overtuiging dat hij mij het antwoord zou schuldig blijven. Maar zijn reacties waren zo juist, zo welomschreven, zo doordrenkt van de Geest Gods, dat het mij verwonderde, hoe hij mij telkens de mond snoerde, waar ik meende het bij hem te moeten doen. »   En later voegde hij eraan toe : « Montfort heeft zeker zijn fouten gehad, zoals alle heiligen hun gebreken kenden, wat hun canonisatie niet belette. God wil immers dat heiligen hun eigen menselijke trekken behouden, zodat ze nederig blijven en inzien, dat hun deugden tenslotte slechts gaven van Zijn goedheid zijn en dat alles wat ze bereikten enkel aan Hem te danken was. »

Nederlandse vertaling genomen uit « Alles of niets » blz 279-283 – H. Hechtermans, smm

Ter overweging

  • H. Montfort, ik ben ook, net zoals uw vriend Blain, getroffen door uw originaliteit, omdat…
  • Uw gestrengheid en uw lichamelijke verstervingen wekken in mij moeilijkheden…
  • Ook vandaag nog haal jij uit je reiszak uw Evangelieboek uit om aan mij te zeggen dat…

Geen opmerkingen:

Een reactie posten