Commentaar 14 - WG 257 – 265
TAAL VAN EEN MYSTICUS
“Nu zullen we innerlijke
praktijken gaan bespreken. Deze zijn waarlijk heiligend voor allen die door de
Heilige Geest tot hoge volmaaktheid worden geroepen”, zo schrijft Montfort
(257). Meermaals reeds heeft hij verwezen naar een proces dat plaatsvindt als
men zich openstelt voor Gods Geest die je van genade tot genade, van licht tot
licht, over een weg leidt naar volwassenheid (cfr. 119).
Op unieke wijze is Maria bij
Christus en ook bij zijn heilswerk betrokken en, na haar, iedere gedoopte
volgens eigen kunnen. Zij is bovendien een kostbare hulp om open te gaan staan
voor Gods Geest. De opstapeling van de voorzetsels ‘door’, ‘met’, ‘in’ en ‘voor’,
wijst naar een innig contact met Maria dat voert tot een verbondenheid met Christus.
En daar gaat het om: ‘door’, ‘met’, ‘in’ en ‘voor’ Jezus Christus gaan leven; je
moet ‘nieuw’ geboren worden, Gods christus worden, zijn gezalfde onder de
mensen.
Het is geen uitvindsel van
Montfort, hij verwijst naar getuigenissen van heiligen en put rijkelijk uit een
vat vol Bijbelbeelden. Het is een mystieke lezing van de Schrift die steunt op de
ervaring. Het uitgangspunt is duidelijk: Maria is ‘vol
van genade’, de Heilige Geest is over haar gekomen. Als jij je laat leiden door
haar geest, gaat ook over jou de wereld van God open.
Door Maria
Montfort gaat dieper in op eerder vernoemde tips. Doe zoals Maria, neem je
eigen plannen en inzichten niet als de enig goede of mogelijke optie voor een
geslaagd leven, doe je dat wel, dan bied je geen ruimte voor de werkzaamheid
van de Schepper. Slechts als je Godgericht leeft, kan Zijn Geest je bereiken,
zoals dat Maria overkomen is: “Deze Geest heeft zich zozeer meester van haar
gemaakt dat Hij haar eigen geest is geworden.”
Door je helemaal aan haar toe te vertrouwen, zo zegt hij, word je als een
muziekinstrument dat zij met haar vingers bespeelt, je gaat meer en meer
openstaan voor God. Hoe doe je dat? De ervaren pedagoog verwijst naar de kracht
van de herhaling: bevestig je je te pas en te onpas toegewijdheid aan haar, zij
zal zich aan jou toewijden en werkzaam worden. Je zal worden als Maria,
tegelijk: “…mild en sterk, geestdriftig en behoedzaam, nederig en moedig,
zuiver en vruchtbaar” (258).
Met Maria
“Bij elke handeling moet je nagaan: 'Hoe deed Maria dit, of hoe zou zij het
doen, als zij in mijn plaats was?' schrijft Montfort, zo leer je haar beter
kennen. Hij verwijst naar haar drie grondhoudingen: haar levendig geloof (van
bij de Aankondiging tot op Golgota), haar diepe nederigheid tijdens haar leven
(zij ging niet prat op haar uitverkiezing door God) en een radicale openheid
voor God (nooit door iemand geëvenaard).
Montfort herneemt de beeldspraak van Augustinus: zij is de ‘gietvorm’
waarin het evenbeeld van God gevormd is en besluit: “Wie deze vorm heeft
gevonden en zich daarin verliest, zal weldra omgevormd worden in Jezus
Christus, want deze vorm geeft Hem natuurgetrouw weer” (260). Je zal een andere
christus worden.
In Maria
Hier duidt Montfort Maria, haar lichaam en haar hele persoon, aan als een
plaats: zij is een heilige plek. Hij noemt haar het ware aards paradijs waarin
de Nieuwe Adam verbleven heeft. Wat in Genesis over het paradijs verteld wordt
is slechts een aankondiging, zo zegt hij, een voorafbeelding van wat aan Maria
voltrokken is.
Hij vergelijkt haar schoot met een heilige onbevlekte klei waaruit de
nieuwe Adam gevormd is. De Heilige Geest heeft aan die klei vruchtbaarheid
gegeven en zorgde ervoor dat de vrucht gevoed werd. En met een keuze van
reminiscenties uit de Bijbel beschrijft hij de wondermooie en vruchtbare tuin
die Maria is. “In dit aards paradijs staat in de ware zin van het woord de
levensboom die Jezus Christus, de Levensvrucht, heeft gedragen…” (261).
Meermaals heeft Montfort Maria geduid als de grote en van God vervulde wereld, hier noemt hij haar het
paradijs en voegt eraan toe dat het, voor zondaars die wij zijn, niet vanzelfsprekend
is toegang te krijgen tot dit bijzonder oord en hij borduurt voort met Bijbelse
beelden: “Het wordt niet door een cherubijn bewaakt, zoals het vroegere aards
paradijs, maar door de Heilige Geest zelf, die er absoluut gezag uitoefent… De
beklagenswaardige kinderen van Adam en Eva, eenmaal verjaagd uit het aards
paradijs, kunnen dit nieuwe paradijs niet binnentreden tenzij de Heilige Geest
het hun toestaat bij wijze van speciale gunst…” (263).
Als je waardig bevonden wordt mag je er toch in verblijven. Je zult er dan
gevoed worden zoals een baby in de schoot van zijn moeder, vrij van onrust,
vrees en angstvalligheid, beveiligd tegen alle mogelijke vijanden (264).
Voor Maria
“Als een goed dienaar en slaaf mogen we niet werkeloos blijven.
Integendeel, wij moeten, gesteund door haar bescherming, voor die verheven
vorstin grote dingen ondernemen en volvoeren; haar voorrechten verdedigen
wanneer men haar die betwist; haar eer hooghouden indien deze wordt aangevallen….
En tegelijk moeten we deze waarachtige devotie overal ingang doen vinden. Tot
loon voor onze geringe diensten mogen we niets anders verlangen dan de eer aan
zulk een beminnelijke vorstin toe te behoren en het geluk met haar zoon Jezus onverbrekelijk
verenigd te zijn in tijd en eeuwigheid.”
Eens te meer onderstreept de schrijver dat het niet om Maria gaat en haar
eer, maar om ‘een gemakkelijk middel’ om tot bij Jezus te komen en zijn werk
voort te zetten. Met sierlijke letters drukt hij het nog eens uit. Het is een
sluitstuk in zijn geschrift:
“Glorie aan Jezus in Maria!
Glorie aan Maria
in Jezus!
Glorie aan God alleen”
(265).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten