Pagina's

dinsdag 31 juli 2012

Catechese in de school van Maria (9)

Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (183 - 212)

Inleiding

Volgens de traditie heeft Montfort de Ware Godsvrucht in één ruk uit de pen laten vloeien. Ofschoon hij vaak zonder meer overgaat van het ene literair genre naar het andere, houdt hij een vaste lijn aan. Het valt op dat hij, om zijn visie op de rol van Maria in het heilshandelen van God neer te schrijven, opvallend vaak de Bijbel ter hand neemt: ongeveer 140 rechtstreekse citaten, waarvan meer dan de helft uit het Oude Testament, en een 300-tal onrechtstreekse. Natuurlijk beschikte hij niet over de technieken van de moderne exegese, maar zijn visies zijn correct. Dit is de reden waarom het laatste Concilie zijn intuïties niet afschrijft maar ze integendeel verder uitdiept. Montfort behoort tot de ‘geestelijke schrijvers’.
In de passage die wij nu behandelen maakt hij gebruik van een litterair genre dat de patristiek vaker hanteert: in het Oude Testament worden sporen geduid niet alleen van Jezus Christus, maar ook van Maria. Onze schrijver zoekt en vindt in een Genesisverhaal elementen om volks over Maria te schrijven, hij haalt zijn inspiratie bij Kerkvaders en erkende schrijvers.


Wat we voor de geest moeten houden


Vanuit de theologische visies van de Franse School, waar hij zijn vorming heeft gekregen, legt Montfort het accent op de menswording van God in Jezus Christus. De hele bijbel staat daarop gericht en moet van daar uit verstaan worden: God die de geschiedenis intreedt om de mens te verlossen, niet brutaal, maar met de vrije medewerking van mensen. Vanuit dit inzicht herleest Montfort de hele Bijbel, van Genesis tot Apocalyps. De menswording is een scharniermoment in dit 'Godshandelen' en de vrije medewerking van Maria is er onlosmakelijk mee verbonden. Bovendien, zoals God van in het begin zijn verlossingswerk heeft willen uitvoeren, namelijk met medewerkers, zo doet Hij dat nog steeds, Hij rekent op de gedoopten, zijn medewerkers van vandaag.


Op eigen wijze geeft Montfort in de nummers 184-185 het verhaal uit Genesis weer, hij laat uitkomen hoe men in de toeleg van Rebecca een voorafbeelding kan zien van de zorgzaamheid van Maria. In het oorspronkelijke verhaal vallen de intriges en op en de misleidingen, wat echter in zijn verhaal niet ter zake doet laat hij terzijde; het litterair genre dat hij gebruikt laat dit toe. Hij let enkel op het handelen van Rebecca en duidt het als: “een heel verheven handigheid vol geheimen”. Met een volkse en vaak kleurrijke vertelling reikt hij elementen aan die ons helpen inbeelden hoe zorgzaam Maria wel is voor de ‘uitverkorenen’.

Verworpenen en uitverkorenen


Beide termen doen ons eerder schrikken, maar ze duiken regelmatig op in de bijbel en de volksmissionaris neemt ze gretig over. Wij hebben ze een eerste keer aangetroffen in nummer 29 en nog wel in de context die de schrijver hier ontwikkelt. Ik herinnerde er toen aan dat de Bijbel beide namen, Jacob en Israël, door elkaar gebruikt en dat zij verwijzen naar het ‘uitverkoren volk’, (voor beide namen cf. Gen 32, 28-29). Uitdrukkingen als ‘medestanders met God’ of ook ‘vrienden van God’ geven heel goed weer wat met ‘uitverkorenen’ bedoeld wordt. 


Wie zijn dan de ‘verworpenen’? In een ander geschrift van Montfort, de Brief aan de Vrienden van het Kruis (28), vinden we een beeldtaal die ons kan helpen. Hij vergelijkt het werk waarmee God bezig is met een bouwwerk, de Tempel van de Heilige Geest. God is de Bouwer, wij de stenen. Zij die zich laten houwen door de Bouwmeester passen in het bouwwerk en worden gebruikt, de anderen, zij die zich niet laten doen, worden weggeworpen. Dat zijn de ‘verworpelingen’. God had op hen gerekend, maar zij zijn feitelijk geen medestanders.  


In het aangehaalde verhaal is Jacob de personificatie van de ‘uitverkorenen’, Ezaü die van de ‘verworpelingen’. Als oudste is Ezaü eigenlijk voorzien voor de patriarchale opvolging, maar hij heeft een slechte inborst: hij rekent op eigen kracht en behendigheid, hij is gulzig, heeft voor een schotel linzen zijn uitverkiezing verkocht en is daarna nijdig op zijn tweelingbroer. Een hoofdkarakteristiek: hij verblijft bijna nooit ‘binnenshuis’ en doet niets voor zijn moeder. 


Jacob is het beeld van de ‘uitverkorenen’, de ‘medewerkers’: hij heeft de juiste ingesteldheid om God ten dienste te zijn. Hij verblijft ook meestal ‘binnenshuis’ in de buurt van zijn moeder, kijkt op naar haar, gehoorzaamt haar prompt. Hij steunt niet op eigen bedrevenheid, maar op die van zijn moeder en volgt haar voorbeeld na (191-195). Met wat fantasie past Montfort de trekken van Jacob toe op de uitverkorenen van vandaag, de medestanders van God (196-200).

De goede diensten van Maria


Zelf leidt hij de passage in: “Nu zullen we gaan zien welke liefdevolle bewijzen van erkentelijkheid de heilige Maagd, als de beste van alle moeders, geeft aan die trouwe dienaren, die zich aan haar gegeven hebben op de manier die ik beschreven heb volgens de voorafbeelding van Jacob” (201). 


Maria bemint de ‘medewerkers van God’ omdat zij een echte moeder is… “Zij bemint hen niet alleen met genegenheid, haar liefde voor hen is werkdadig en effectief, evenals die van Rebecca voor Jacob. Ja zelfs nog meer.” Montfort illustreert:  


Evenals Rebecca ziet Maria uit naar gunstige gelegenheden om de ‘medewerkers van God’ bij te staan… Zij komt op voor hun zaak. Zij geeft hun goede raad, zoals Rebecca aan Jacob: "Jongen, volg mijn raadgevingen op en geef mij twee geitjes." Montfort ziet hierin de hele menselijke persoon, lichaam en ziel, en trekt de vergelijking door: Maria gaat die twee geitjes heerlijk klaarmaken, Godwaardig…(204-205). Dan - dankzij Maria - gaan de ‘medewerkers van God’ hun oude kleren afleggen: “zij verleent hun kleren en sieraden met een nieuwe geur, de gratie van haar eigen gewaden en haar eigen deugden. Ze gaan zelfs dubbel gekleed: de kleren van haar Zoon en die van haar zelf" (206). Zo verkrijgt zij voor hen de zegen van de hemelse Vader en zegent Hij ook allen die hen zegenen (207).

Met veel fantasie


Je merkt het, met veel fantasie gebruikt Montfort elementen uit het Genesisverhaal, enkel om te vertellen over de liefde en de ijver van Maria. Hij verlaat zelfs het originele verhaal als hij het heeft over de maaltijd: de meest uitgezochte spijzen van de tafel van God geeft zij hen te eten, het levensbrood dat in haar lichaam gestalte heeft gekregen. Maria voorziet hun van alles wat zij naar lichaam en ziel nodig hebben en is uitdeelster van genade. Zoals Rebecca aan Jacob juiste richtlijnen gaf, zo begeleidt Maria de ‘medewerkers van God’ volgens de bedoelingen van haar Zoon (208).


Hij sluit af met het hernemen van een eerder aangehaald beeld Maria als de Ster der Zee, en voegt eraan toe: “Zou een kind kunnen verdwalen als het Maria, zijn voedstermoeder en kundige leidsvrouw, gehoorzaamt?” En hij citeert tweemaal de heilige Bernardus: “Wanneer u haar volgt, verdwaalt u niet”, “Als zij u ondersteunt, valt u niet” (209).


Een zorgende moeder


Dan neemt hij het Genesisverhaal weer op en trekt de aandacht op de vindingrijke zorgen van Rebecca die Jacob uit mogelijke gevaren bevrijdt. Inderdaad, Ezau was zo overstuur dat doodsbedreiging in de lucht hing. Montfort laat zijn fantasie weer gaan: “Maria, de goede moeder van de ‘vrienden van God’, verbergt hen onder de vleugels van haar bescherming, zoals een kloek dat doet met haar kuikentjes. Zij richt zich tot hen, daalt tot hen af en buigt zich over al hun onvermogen; zij blijft in hun omgeving om hen tegen sperwer en gier te verdedigen” (210).


Om te vertellen over de efficiënte tussenkomst van Maria, kijkt de schrijver naar het handelen van Rebecca: “Rebecca bracht Jacob tot bij het bed van zijn vader. De goede man raakte hem aan, omhelsde hem, kuste hem zelfs met vreugde, omdat hem de welbereide en door Jacob aangeboden vleesschotel zo heerlijk had gesmaakt. Toen hij dan ook met veel voldoening de kostelijke geur van zijn kleren had geroken, riep hij uit: Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker, waaraan de Heer zijn zegen heeft verleend. Die volle akker, waarvan de geur het vaderhart in verrukking bracht, is de geur van Maria's deugden en verdiensten. Want zij is een akker vol van genade, waarin God de Vader zijn enige Zoon, de graankorrel van de uitverkorenen, heeft gezaaid”  (211).


Montfort sluit zijn allegorische meditatie af met te stellen dat Maria een uitstekende hulp is om te volharden: wanneer zij de medewerkers van God eenmaal met haar gunsten heeft overladen, hun de zegen van de hemelse Vader, de eenwording met Jezus Christus, verkregen heeft, bewaart zij hen voortaan in Jezus Christus en Jezus Christus in hen. Met waakzaamheid zorgt zij steeds voor hen… (212)
Frans Fabry

WG 184 - 212


Uit hoofdstuk 6 van 'De Ware Godsvrucht' door Louis Marie Grignion de Montfort:

HOOFDSTUK 6

DE GESCHIEDENIS VAN JAKOB EN REBEKKA ALS VOORAFBEELDING


183. Van alle waarheden die ik tot nu toe over de allerheiligste Maagd, over haar kinderen en dienaren heb uiteengezet, geeft de heilige Geest ons in de heilige Schrift een wonderlijke voorafbeelding in de geschiedenis van Jakob die door de vindingrijke zorgen van zijn moeder Rebekka de zegen van zijn vader Isaak ontving. Hier volgt de geschiedenis, zoals deze door de heilige Geest wordt verhaald (Gn 27,1-40); daarna zal ik ze uitleggen.

De geschiedenis zelf door Montfort verteld.

184. Esau had zijn eerstgeboorterecht aan Jakob verkocht. Jaren later stelde Rebekka, de moeder van beide broers, dit voordeel voor haar lievelingskind Jakob veilig door een heel verheven handigheid vol geheimen. Isaak voelde zich namelijk zeer oud worden en wilde, alvorens te sterven, zijn kinderen zegenen. Daarom riep hij zijn zoon Esau bij zich, op wie hij bijzonder gesteld was, en beval hem op jacht te gaan om hem wat eten te bezorgen. Daarna zou hij hem zijn zegen schenken.

Prompt bracht Rebekka Jakob van het gebeuren op de hoogte en gelastte hem twee geitjes uit de kudde te halen. Jakob gaf ze aan zijn moeder en zij bereidde daarvan voor Isaak een gerecht, waarvan ze wist dat hij het graag had. Toen deed ze Jakob Esaus kleren aan, die ze in bewaring had, en bedekte zijn handen en hals met de vacht van de geitjes; wanneer zijn blinde vader dan Jakobs stem zou horen, zou hij wegens het haar op zijn handen minstens denken dat het diens broer Esau was. En inderdaad, Isaak verwonderde zich over die stem; hij dacht: dat is de stem van Jakob. Daarom liet hij hem naderbij komen, betastte het haar van de vellen waarmee zijn handen bedekt waren en zei toen: "De stem is weliswaar die van Jakob, maar het zijn toch de handen van Esau". Na zijn maaltijd omhelsde hij Jakob, rook de geur van zijn welriekende kleren en zegende hem. Hij wenste hem namelijk de dauw toe van de hemel en de vruchtbaarheid van de aarde, stelde hem aan tot meester over al zijn broers en eindigde zijn zegen met deze woorden: "Wie u vervloekt, zij zelf vervloekt, en wie u zegent, worde met zegeningen overladen".

Nauwelijks had Isaak deze woorden uitgesproken, of Esau komt binnen en brengt zijn vader van de jachtbuit te eten, met de bedoeling dat zijn vader hem dan zou zegenen. Een onbeschrijfelijke verbijstering greep de heilige aartsvader aan, toen hij besefte wat er zojuist was gebeurd. Maar geenszins kwam hij terug op wat hij had gedaan. Integendeel, hij bevestigde het nog: al te duidelijk zag hij in deze gang van zaken de vinger van God. De heilige Schrift noteert verder dat Esau toen woeste kreten uitstiet, zijn broer luidkeels van bedrog beschuldigde en zijn vader vroeg of hij dan maar één zegen had. De heilige Vaders merken hierbij op, dat Esau in dit opzicht het type is van degenen die met gemak God en wereld met elkaar weten te verbinden en zowel hemelse als aardse vertroosting tegelijk willen genieten. Bewogen door de kreten van Esau heeft Isaak hem toen toch maar gezegend, doch enkel met een aardse zegening, waarbij hij hem onder de heerschappij van zijn broer plaatste. Hierdoor groeide er in hem een haat tegen Jakob, zo venijnig, dat hij enkel nog maar de dood van zijn vader afwachtte om hem te vermoorden. En Jakob zou zeker niet de dood ontlopen zijn, had zijn geliefde moeder Rebekka hem niet daartegen gevrijwaard door haar vindingrijke zorgen en goede raadgevingen, waaraan Jakob zich ook hield.

185. Alvorens deze zo treffende geschiedenis uit te leggen, wil ik opmerken dat volgens alle heilige Vaders en schriftverklaarders Jakob de voorafbeelding is van Jezus Christus en de uitverkorenen, terwijl Esau het is van de verworpenen. Het is voldoende hun beider daden en gedrag na te gaan om zich hierover een oordeel te vormen.

Esau als beeld van de “verworpenen”

Esau, de oudste, was sterk en fors gebouwd. Hij was handig en bedreven in het boogschieten en in het buitmaken van veel wild bij de jacht.
2° Hij bleef bijna nooit binnenshuis: slechts vertrouwend op eigen kracht en behendigheid werkte hij enkel buiten.
3° Er was hem weinig aan gelegen zijn moeder Rebekka te behagen; hij deed daar namelijk niets voor.
4° Hij was zo gulzig en op eten gesteld, dat hij zijn eerstgeboorterecht voor een schotel linzen verkocht.
5° Hij was, evenals Kaïn, vol nijd tegen zijn broer Jakob. Hij vervolgde hem tot het uiterste toe.

186. Dat is de wijze waarop de verworpenen zich alle dagen gedragen:

1° Ze vertrouwen op hun eigen kracht en behendigheid in tijdelijke aangelegenheden. Ze zijn zeer sterk, zeer handig en zeer schrander als het om wereldse belangen gaat, maar zeer zwak en zeer onwetend als het over hemelse dingen gaat (Gregorius de Grote).

187. 2° Vandaar dan ook dat ze niet of zeer weinig thuis blijven, in hun eigen woning, dat wil zeggen in hun eigen binnenste. En dat is toch de innerlijke en eigenlijke woning, door God aan ieder mens geschonken om er naar Gods voorbeeld te verkeren. Want ook Hij verkeert steeds in zichzelf. De verworpenen houden niet van ingekeerdheid, van geestelijk leven of van innerlijke godsvrucht. Mensen die naar verinnerlijking streven, zich uit de wereld terugtrekken, meer werk maken van het innerlijke dan van het uiterlijke, maken ze uit voor bekrompen geesten, kwezels en ongecultiveerde wezens...

188. 3° De verworpenen laten zich weinig gelegen liggen aan de godsvrucht tot de heilige Maagd, de moeder van de uitverkorenen. Niet dat ze haar bepaald haten: soms bewijzen ze haar eer. Maar anderzijds kunnen zij niet verdragen dat men haar innig liefheeft, want Jakobs tedere gevoelens ten opzichte van haar zijn hun vreemd...

189. 4° De verworpenen verkopen hun eerstgeboorterecht, dat wil zeggen de genoegens van het paradijs, voor een schotel linzen, dat wil zeggen voor de genoegens van de aarde...

190. 5° Tenslotte haten de verworpenen de uitverkorenen en vervolgen hen dagelijks openlijk of bedekt. Ze maken hun het leven lastig, ze minachten, bekritiseren hen, apen hen na, beledigen, bestelen, bedriegen, verarmen hen, maken jacht op hen en verlagen hen tot in het stof. Intussen doen zij zelf goede zaken en kunnen ze zich alle genoegens permitteren. Het gaat hun voor de wind. Ze worden rijk, hebben het steeds breder en nemen er hun gemak van...

Jakob als beeld van de “uitverkorenen”

191. 1° Jakob, de jongste, was zwak van gestel, zacht en vreedzaam van aard. Meestal bleef hij binnen om de goedgunstigheid van zijn moeder Rebekka te winnen, want hij hield innig van haar...

192. 2° Daarom bleef hij ook bij haar binnenshuis. Zijn grootste tevredenheid was haar te zien. Al wat zijn moeder kon mishagen, liet hij achterwege, en hij deed alles wat haar volgens hem plezier kon doen. Vandaar dat Rebekka hem nog meer ging liefhebben dan zij al deed.

193. 3° In alles was hij aan zijn lieve moeder onderworpen. Hij gehoorzaamde haar volledig in alles; prompt zonder dralen; met liefde zonder klagen...

194. 4° Jakob stelde een groot vertrouwen in zijn lieve moeder. Zo weinig als hij steunde op eigen bedrevenheid, zo uitsluitend verliet hij zich op de zorgen en bescherming van zijn moeder: in alle nood riep hij om haar en in al zijn twijfels vroeg hij haar raad... 

195. 5° Tenslotte volgde hij naar vermogen de deugden na die hij in zijn moeder zag. En dat moet wel een van de redenen geweest zijn, waarom hij honkvast thuis bleef. Hij wilde namelijk zijn lieve moeder, die zo deugdzaam was, navolgen en zich afzijdig houden van mondain gezelschap dat de zeden bederft. Op die manier verdiende hij de dubbele zegen van zijn dierbare vader.

196. Dat is ook de wijze waarop de uitverkorenen zich alle dagen gedragen.

1° Zij blijven honkvast thuis bij hun moeder. Het zijn dus mensen die van ingekeerdheid houden, op het innerlijk gericht zijn en zich op het inwendig gebed toeleggen. Maar dan naar het voorbeeld en in gezelschap van hun moeder de heilige Maagd. Heel haar luister immers is innerlijk, want haar leven lang heeft zij de ingekeerdheid en het inwendig gebed zozeer liefgehad.

Zij treden weliswaar af en toe buiten in de wereld op, maar dan uit gehoorzaamheid aan Gods wil en die van hun geliefde moeder, om de plichten van hun staat te vervullen. Al presteren ze schijnbaar ook nog zoveel groots voor de buitenwereld, ze achten nog van veel groter waarde wat zij in zichzelf verrichten in hun eigen innerlijk, in gezelschap van de allerheiligste Maagd. Daar immers brengen zij het grote werk van hun heiliging tot stand, waarbij vergeleken alle andere werken slechts kinderspel zijn...

Heer Jezus, hoe lieflijk zijn Uw tenten. De mus heeft een onderkomen gevonden en de tortelduif een nest om er haar jongen in te leggen. Hoe gelukkig is de mens, die zijn verblijf heeft in de woning van Maria, waar U het eerst Uw intrek hebt genomen. In dit huis van de uitverkorenen ontvangt hij bijstand van U alleen. Daar heeft hij in zijn hart de opgaande treden van alle deugden aangelegd, om in dit tranendal op te stijgen tot de volmaaktheid. “Hoe lieflijk zijn Uw tenten” enzovoort (Ps 184,1-8).

197. 2° Zij hebben een innige liefde en waarachtige verering voor de allerheiligste Maagd als hun goede moeder en meesteres. Ze beminnen haar niet alleen met de mond, maar in waarheid. Hun verering is niet enkel uiterlijk, maar in het diepste van hun hart...

198. 3° Zij zijn aan de heilige Maagd onderworpen en gehoorzaam als aan hun goede moeder naar het voorbeeld van Jezus Christus; van zijn drieëndertig levensjaren heeft Hij er dertig besteed om God zijn Vader te verheerlijken door volmaakte en algehele onderwerping aan zijn heilige Moeder. Zij gehoorzamen haar door haar raadgevingen stipt op te volgen. Juist zoals Jakob, haar jongen, deed toen Rebekka hem zei:Jongen, volg mijn raadgevingen op” (Gn 27,8). Of zoals de bruiloftsgasten van Kana, tot wie de heilige Maagd zei: “Doet alles wat mijn Zoon u zeggen zal” (Joh 2,5).

Als bij mirakel heeft Jakob de zegen ontvangen, want natuurlijkerwijze had hij er geen recht op. Maar hij ontving die wegens de gehoorzaamheid aan zijn moeder. De bruiloftsgasten te Kana werden vereerd met het eerste wonder van Jezus Christus: op verzoek van zijn heilige Moeder veranderde Hij water in wijn, omdat de raad van de heilige Maagd was opgevolgd. Zo zal het ook gaan tot aan het einde van de tijd: allen die door de hemelse Vader gezegend en met Gods wonderen vereerd worden, zullen deze genaden slechts te danken hebben aan het feit dat ze Maria volmaakt gehoorzaamd hebben. De Esaus verspelen daarentegen hun zegen, omdat ze zich niet onderworpen hebben aan de heilige Maagd.

199. 4° Zij stellen een groot vertrouwen in de goedheid en de macht van de allerheiligste Maagd, hun goede moeder. Onophoudelijk roepen zij haar bijstand in en beschouwen haar als hun poolster om in veilige haven te landen. Met veel openhartigheid leggen ze haar hun zorgen en noden bloot... 

200. 5° Tenslotte, de uitverkorenen bewandelen de wegen van de heilige Maagd, hun goede moeder: zij volgen haar voorbeeld na. En hierin zijn zij echt gelukkig en haar toegedaan, en dragen zij het onfeilbaar teken van hun uitverkiezing. Deze goede moeder zegt hun immers: “Zalig die zich aan mijn wegen houden” (Ps 8,32). Dat wil zeggen: Zalig die mijn deugden beoefenen en met de hulp van de goddelijke genade in mijn voetsporen gaan...

Heilige Maagd, mijn goede moeder, hoe gelukkig zijn zij, ik herhaal het hartstochtelijk, hoe gelukkig zijn die mannen en vrouwen die zich niet laten misleiden door een onechte devotie jegens u, maar zich trouw aan uw wegen, raadgevingen en bevelen houden. Hoe ongelukkig echter en vervloekt zijn zij die van de devotie tot u misbruik maken en zo de geboden van uw Zoon niet onderhouden. “Vervloekt zijn allen die van Uw geboden afwijken” (Ps 119,21).

Verdere uitwerking: de goede diensten van Maria

201. Nu zullen we gaan zien welke liefdevolle bewijzen van erkentelijkheid de heilige Maagd, als de beste van alle moeders, geeft aan die trouwe dienaren, die zich aan haar gegeven hebben op de manier die ik beschreven heb volgens de voorafbeelding van Jakob.

Ten eerste bemint zij hen. “Ik bemin degenen die mij beminnen” (Spr 8,17). Zij bemint hen 1) omdat zij hun waarachtige moeder is. Welnu, een moeder houdt altijd van haar kind dat de vrucht is van haar schoot. 2) Zij bemint hen uit erkentelijkheid, omdat ze haar metterdaad beminnen als hun goede moeder. 3) Zij bemint hen, omdat ze als uitverkorenen door God bemind worden: “Jakob heb ik liefgehad, maar Esau gehaat” (Rom 9,13). 4) Zij bemint hen, omdat ze zich geheel aan haar hebben toegewijd; zo zijn ze het haar toegewezen deel en haar onvervreemdbaar bezit geworden: “Israel zal uw erfdeel zijn” (V/Sir 24,13).

202. Zij bemint hen innig, zelfs nog inniger dan alle moeders samen. En zij bemint hen niet alleen met genegenheid, maar ook met doeltreffendheid... 

203. 1° Evenals Rebekka ziet zij uit naar gunstige gelegenheden om hen wel te doen...

204. 2° Zij geeft hun goede raad, zoals Rebekka aan Jakob: “Jongen, volg mijn raadgevingen op” (Gn 27,8)... 

205. 3° Wanneer men nu zijn lichaam, zijn ziel en alles wat daarmee samenhangt, zonder enige uitzondering, naar haar heeft gebracht en haar heeft toegewijd, wat doet die goede moeder dan? Hetzelfde als Rebekka eertijds met de twee geitjes, haar door Jakob gebracht...

206. 4° Wanneer die goede moeder de totale opdracht van onszelf en van onze persoonlijke verdiensten en voldoeningen - door de devotie die ik beschreven heb - in ontvangst heeft genomen en wij aldus onze oude kleren hebben afgelegd, maakt zij ons gereed om waardig voor onze hemelse Vader te verschijnen... 

207. 5° Tenslotte verkrijgt zij hun de zegen van de hemelse Vader, ofschoon ze daarop, als jongere en aangenomen kinderen, natuurlijkerwijze geen aanspraak konden maken... 

208. Het tweede liefdevolle bewijs van erkentelijkheid, dat de heilige Maagd aan haar trouwe dienaren levert, bestaat hierin, dat zij hen van alles voorziet naar lichaam en ziel. Wij zagen reeds hoe zij hun dubbele kleding verschaft. De meest uitgezochte spijzen van de tafel van God geeft zij hun te eten: het levensbrood, dat zij zelf heeft gevormd. “Dierbare kinderen”, zo zegt zij hun onder de naam van de Wijsheid, “verzadigt u aan wat ik heb voortgebracht” (V/Eccli 24,26), dat wil zeggen aan Jezus, de vrucht van het leven, door mij voor u ter wereld gebracht. Op een andere plaats: “Komt mijn brood eten en de wijn drinken die ik voor u heb gemengd” (Spr 9,5); “Eet en drinkt en wordt dronken, geliefden” (Hl 5,1)...  

209. De derde weldaad die de heilige Maagd haar trouwe dienaren bewijst: zij geleidt en bestuurt hen volgens de bedoelingen van haar Zoon. Rebekka leidde Jakob, haar jongen, en gaf hem van tijd tot tijd goede raad: nu eens om hem de zegen van zijn vader te bezorgen, dan weer om hem tegen de haat en de vervolging van zijn broer Esau te beschermen.

Maria, de ster der zee, voert al haar trouwe dienaren naar de veilige haven. Zij wijst hun de weg naar het eeuwig leven. Zij houdt hen af van gevaarlijke stappen en geleidt hen bij de hand op de paden van de gerechtigheid. Zij is hun steun als ze dreigen te vallen, en zij richt hen op wanneer ze gevallen zijn. Als een lieve moeder berispt zij hen voor hun fouten en soms straft zij hen zelfs op liefdevolle wijze. Zou een kind op de wegen van de eeuwigheid kunnen verdwalen, als het Maria, zijn voedstermoeder en kundige leidsvrouw, gehoorzaamt? De heilige Bernardus zegt: “Wanneer u haar volgt, verdwaalt u niet”. Wees niet bang dat een echt kind van Maria door de boze bedrogen wordt en tot bewuste ketterij vervalt. Waar Maria de leiding heeft, is er geen plaats voor de boze geest met zijn begoochelingen of voor ketters met hun spitsvondigheden: “Als zij u ondersteunt, valt u niet” (H.Bernardus).

210. De vierde goede dienst die de heilige Maagd haar kinderen en trouwe dienaren bewijst, is dat zij hen verdedigt en beschermt tegen hun vijanden.  Maria, de goede moeder van de uitverkorenen, verbergt ze onder de vleugels van haar bescherming, zoals een kloek dat doet met haar kuikentjes. Zij richt zich tot hen, daalt tot hen af en buigt zich over al hun onvermogen; zij blijft in hun omgeving om hen tegen sperwer en gier te verdedigen en als een “in slagorde opgesteld leger” (Hl 6,10) begeleidt zij hen... 

211. De vijfde en grootste weldaad tenslotte, die de beminnelijke Maria haar trouwe vereerders bewijst, is haar bemiddeling voor hen bij haar Zoon. 

Rebekka bracht Jakob tot bij het bed van zijn vader. De goede man raakte hem aan, omhelsde hem, kuste hem zelfs met vreugde, omdat hem de welbereide en door Jakob aangeboden vleesschotel zo heerlijk had gesmaakt. Toen hij dan ook met veel voldoening de kostelijke geur van zijn kleren had geroken, riep hij uit: “Zie, de geur van mijn zoon is als de geur van een volle akker, waaraan de Heer Zijn zegen heeft verleend” (Gn 27,27). Die volle akker, waarvan de geur het vaderhart in verrukking bracht, dat is de geur van Maria's deugden en verdiensten. Want zij is een akker vol van genade, waarin God de Vader zijn enige Zoon, de graankorrel van de uitverkorenen, heeft gezaaid.

Hoe welkom is een kind van Maria bij Jezus Christus, de “Vader van de komende wereld” (V/Js 9,6), wanneer het omgeven is met haar goede geur! Hoe vlug en hoe volmaakt worden zij samen één! Wij hebben dit hierboven uitvoeriger aangetoond.

212. Bovendien, wanneer zij haar kinderen en trouwe dienaren eenmaal met haar gunsten heeft overladen, hun de zegen van de hemelse Vader, de eenwording met Jezus Christus verkregen heeft, bewaart zij hen voortaan in Jezus Christus en Jezus Christus in hen. Met waakzaamheid zorgt zij steeds voor hen, bevreesd als zij is dat ze Gods genade zullen verliezen en in de strikken van hun vijanden verward zullen raken. Zoals wij reeds zeiden: zij behoudt de heiligen in hun volheid, helpt hen daarin te volharden tot het einde (H.Bonaventura).

Ziedaar de uitleg van deze verheven en aloude voorafbeelding van voorbeschikking en verwerping, zo weinig bekend en toch zo rijk aan verborgen waarheden.