Pagina's

zondag 29 januari 2012

Catechese in de school bij Maria (5)

Commentaar op De Ware Godsvrucht van Montfort (90 - 110)

Niet elke devotie is waardevol

Het valt op dat Montfort − geroemd om zijn Mariaverering − oproept om kritisch te staan tegenover mariadevoties. Hij stelt het scherp: er zijn devotievormen die je een verkeerde kant op sturen. De bijvoeglijke naamwoorden die hij gebruikt doen de aandacht scherpen: "de verheven en hechtgefundeerde devotie" (60, 62), "de authentieke devotie" (90), de "waarachtige devotie"(91); dit tegenover "de onechte devoties" (90), "een verkeerde devotie" (90). Zijn soms 'vierkante' manier om bepaalde mensen te tekenen doet denken aan het optreden van profeten in de bijbel, soms van Jezus zelf, en ik vermoed dat hij dit wou.

‘Ware’ godsdienstigheid

Waar haalt hij die aanmatiging vandaan om te beweren dat hij de echte authentieke devotie
predikt? In de nummers 60-89 geeft hij de verantwoording: "wij beschikken over geen
ander uitgangspunt dan wat in de bijbel staat − namelijk het dubbele gegeven:
vooreerst dat God naar de mensen is toegekomen en vervolgens de wijze waarop Hij het
deed. Devotie of godsdienstigheid is het inspelen van de mens op het aanbod van God en
wat dit laatste betreft heb je geen keuze. Wel kan je op verschillende wijzen antwoorden,
minder of meer intens, maar kiezen voor een andere wijze van met God om te gaan is
utopie. Vandaar de woordkeuze ‘ware’ devotie, andere godsdienstigheid spruit voort uit
het zich inbeelden van een andere ‘god’ en dit komt veel voor.
Je herinnert je misschien nog dat de eigenlijke titel van het boekje van Montfort
waarschijnlijk “Voorbereiding op het Rijk van Jezus” was. Bij hem is devotie niets
anders dan toegewijdheid aan dit Rijk. Het franse woord dévotion geeft dit goed weer:
se dévouer betekent zich toeleggen op, meewerken aan.
Om maximaal daartoe te komen − zo herhaalt Montfort op diverse wijzen − is Maria
een kostbare hulp.

Een delicate terminologie

In het Nederlandse vertaling heb ik het woord faux (fausses dévotions) weergegeven met
onecht in de betekenis van bedrieglijke devoties. Zij gaan vaak uit van een verwrongen
of zelfs eigengemaakt godsbeeld. Let op uitdrukkingen die Montfort hanteert:
Ik noem
zeven soorten onechte mariavereerders en mariadevoties: 1) de criticasters,
2) de angstvalligen, 3) de oppervlakkigen, 4) de arroganten, 5) de wispelturigen,
6) de schijnheiligen, 7) de baatzuchtigen.
” De schrijver wil geen polemiek op gang brengen,
maar doet wel nadenken. Het gaat om een probleem zo oud als de straat en vormt dan
ook een centraal thema doorheen de hele bijbel: de mensen beelden zich een God in
die niet bestaat. Dat is de reden van hun onechte devoties.
Montfort bedrijft hier zeker geen hoogdravende theologie maar wil duidelijk zijn en gaat er
soms scherp tegenaan (de nummers 92-104)
. Hoge dunk van zichzelf, nodeloze angst,
zich inbeelden dat bepaalde riten volstaan, onstandvastig zijn als weerhanen, schijn
hooghouden, denken je God kunt afkopen… allemaal houdingen die zo menselijk zijn,
dat je soms iets van jezelf erin terugkent!

Scherpe portretten

De criticasters zijn trots op hun geleerdheid en inzicht. Zij gaan ervan uit dat zij gelijk hebben
en de anderen ongelijk. Zij willen wel aanvaarden dat God Maria bij zijn plan heeft betrokken,
maar zijn het grondig oneens over gebaren of handelingen die er uitdrukking aan geven.
Daarom ook vinden zij haast elke vorm van volksvroomheid belachelijk. Zij hebben een
eigenaardig mensbeeld: het is alsof zij ervoor terugschrikken om het lichaam te
betrekken met geloofsinzichten.
De angstvalligen zijn bang dat ze de Zoon tekort doen door de moeder te vereren, en dat
daarom mariaverering afgoderij is. Zij begrijpen niet dat een gebed tot de heilige
Maagd een middel kan zijn om des te inniger met Jezus om te gaan.
De oppervlakkigen gaan een tegengestelde kant uit: hun mariaverering beperkt zich tot
uiterlijke dingen. Montfort geeft voorbeelden: Ze raffelen een serie rozenhoedjes af,
wonen zonder aandacht verschillende missen bij, lopen zonder devotie mee in processies,
worden lid van verenigingen, maar vergeten hun leven te beteren…” Wat hen aantrekt bij
devotie is het ‘erbij horen’ en niet waar het eigenlijk om gaat.
De arroganten stellen zich voor dat uiterlijke praktijken volstaan: “Onder het voorwendsel
dat ze vereerders van de heilige Maagd zijn, slapen zij rustig voort in hun slechte
gewoonten en doen weinig moeite om zich te verbeteren. Zij rekenen er op dat God hun
wel zal vergeven… Zij vereren de heilige Maagd, zo beweren ze, want zij dragen het
schapulier, bidden iedere dag zeven Onze Vaders en zeven Weesgegroeten, soms
zelfs het rozenhoedje…. Dat volstaat, zo redeneren ze, en verwijzen naar verhalen die ze
gehoord of ergens gelezen hebben; waar of niet waar, dat doet er niet toe...”
“De wispelturigen vereren de heilige Maagd nu weer wel, dan weer niet, juist zoals het hun
invalt. Ze hebben momenten van vurigheid, maar ook inzinkingen. Vandaag zou men zeggen
dat zij tot alles bereid zijn om haar te dienen, morgen kent men ze niet meer terug… “Ze zijn
net zo veranderlijk als de maan.” Zij hebben er geen benul van dat ze bij hun doopsel een
verbond zijn aangegaan, of zitten er weinig mee in.
Voor een portret van de schijnheiligen beperkt de schrijver zich tot enkele woorden, maar
ze zijn voldoende duidelijk. Met hun devotiepraktijken willen zijn zich laten doorgaan voor wie
ze niet zijn. Ze willen gezien worden en doorgaan als vrome mensen. Hun devotie staat
gericht op de mensen, heeft niets van godsdienstigheid maar eerder van zelfverheerlijking.
De baatzuchtigen nemen een toevlucht tot Maria alleen als ze in nood zijn: het winnen
van een proces, een dreigend gevaar, een ziekte, ... “anders denken ze niet aan
haar”, zo verduidelijkt Montfort. Als zij echt toegewijd zijn aan het Rijk van Jezus, zo zal hij
verderop zeggen, dan mogen zij volop rekenen op de moederlijke zorg van Maria.

De waarachtige devotie

Waaraan dan ken je waarachtige mariadevoties terug? Let wel, hij geeft eigenschappen
aan, nog niet waarin zij bestaan. 
Innerlijk. Ware mariadevotie spruit voort uit een juist inzicht in Gods handelen met mensen
en in de rol die Hij aan Maria toebedeelt. Dit inzicht leidt tot achting voor haar en
gehechtheid aan haar.
Teder. Ware mariadevotie vloeit voort uit eenvoud en vertrouwen. Jezus zelf ligt aan
de basis ervan, toen Hij namelijk, van op het kruis, aan Maria de opdracht gaf moeder te
zijn voor de leerling en Hij aan de leerling vroeg om haar als zodanig te aanvaarden.
Zij is een kostbaar geschenk voor de zwakke leerlingen van alle tijden.
Een moeder-kindrelatie wordt gekenmerkt door een verregaand vertrouwen.
Bij tij en ontij rekent het kind terecht op zijn moeder. Als een noodsituatie zich voordoet,
werpt  het  zich in haar armen.
Heilig. Door je op een juiste manier tot Maria te richten, wordt zij werkzaam bij je.
Denk terug aan de wijze waarop Montfort de zending weergeeft die Maria
van de heilige Geest ontving: “Laat uw deugden wortel schieten in mijn geliefden,
om ze te doen groeien van deugd tot deugd, van genade tot genade” (34).
Je gaat meer en meer op haar gelijken, zij ‘vol van genade’.
Standvastig. De ware mariadevotie helpt je om staande te blijven in je geloof
en je niet door invloeden van buiten af van de wijs te laten brengen. Gods woord,
zijn belofte, is de hoeksteen van je gebed, je vertrouwen. Op momenten van wispelturigheid,
van angsten of droefgeestigheid komt Maria te hulp. Zij versterkt je vertrouwen in
God en ondersteunt zo je standvastigheid.
Belangeloos. Vanuit je Godvisie en je wil om je in te zetten voor de komst van zijn Rijk
weet je wat het belangrijkste is. Je doel is niet later op de beste plek, aan de rechter of
linker hand van Jezus, te mogen zetelen maar om nu met Hem mee te werken
aan een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Je staat aan de zijde van Maria
(beschikbaar als zij) op de Calvarieberg, evengoed als bij de bruiloft in Cana.


Dat is godsdienstigheid ten top, maar wie is daartoe in staat?
Laat dit duidelijk zijn: alleen kan je het niet, maar toch kan je ertoe komen.
Montfort zal kostbare middelen aangeven, daarover zal het de volgende keer gaan.

Frans Fabry

Niet elke devotie is waardevol - WG 60.62.90.91

Montfort roept ons op om kritisch te staan tegenover mariadevoties.
We lezen:


60. Tot nu toe hebben we iets gezegd over de noodzakelijkheid
van de devotie tot de allerheiligste Maagd.
Met Gods hulp zal ik verderop aangeven waarin die devotie bestaat.
Maar eerst behandel ik enkele basiswaarheden,
die licht zullen werpen op de verheven en hecht gefundeerde devotie,
die ik bekend wil maken.

62. Indien wij dus deze hecht gefundeerde devotie tot de allerheiligste Maagd verspreiden,
dan doen wij dat enkel en alleen om die tot Jezus Christus
des te beter ingang te doen vinden. Wij beogen niets anders
dan een gemakkelijk en gewaarborgd middel aan te reiken om Jezus Christus te vinden.
Als de devotie tot de heilige Maagd ons van Jezus Christus verwijderde,
zouden wij ze moeten verwerpen als een duivelse begoocheling. Maar het tegendeel is waar.
Zoals ik al eerder aangetoond heb en nog verder zal duidelijk maken,
is deze devotie voor ons enkel noodzakelijk om ten volle Jezus Christus te vinden
en Hem innig lief te hebben en trouw te dienen.

90. Deze vijf waarheden zijn vooropgesteld.
Nu moeten we meer dan ooit 
de authentieke devotie tot de allerheiligste Maagd uitkiezen.
Er zijn namelijk tegenwoordig
meer onechte devoties tot de heilige Maagd dan ooit,
en licht zou men ze voor echt kunnen houden. De duivel, valsemunter als hij is,
geslepen en geroutineerd in het bedrog, heeft al menigeen
door een verkeerde devotie tot de allerheiligste Maagd misleid en in het verderf gestort.
Van die opgedane duivelse ervaring maakt hij dan ook dagelijks gebruik
om nog veel anderen naar de hel te slepen. Hij zet hen aan enige gebeden af te rammelen
en wat uiterlijke praktijken te beoefenen; op die manier geeft hij hun een goed gevoel
in hun zondig leven en wiegt hij ze in slaap. Gewoonlijk maakt een valsemunter alleen
maar goud en zilver na, hoogst zelden andere metaalsoorten; dit zou de moeite niet lonen.
Zo ook die kwaadaardige geest. Hij vervalst niet zozeer andere devoties,
maar bijvoorkeur die tot Jezus en Maria: de devotie tot de heilige Communie
en de devotie tot de heilige Maagd. Deze beide immers zijn tussen de andere devoties
wat goud en zilver betekenen tussen de overige metalen.

91. Het zal dus van het grootste belang zijn, dat we ten eerste de onechte devoties
tot de allerheiligste Maagd onderscheiden om ze te kunnen vermijden;
en de echte, om ons die eigen te maken. Ten tweede, dat we weten welke praktijk
te midden van zoveel uitingen van waarachtige devotie tot de heilige Maagd de beste is
en haar het meest aangenaam, God de grootste glorie verschaft
en onszelf het meest heiligt. Daarop zullen wij ons dan gaan toeleggen.

'Ware' godsdienstigheid


Bij hem is devotie niets anders dan toegewijdheid aan dit Rijk. 
Het franse woord dévotion geeft dit goed weer: 
se dévouer betekent zich toeleggen op, meewerken aan. 
Om maximaal daartoe te komen 
− zo herhaalt Montfort op diverse wijzen − 
is Maria een kostbare hulp.

Een delicate terminologie

Let op uitdrukkingen die Montfort hanteert: Ik noem zeven soorten onechte mariavereerders en mariadevoties: 1) de criticasters, 2) de angstvalligen, 3) de oppervlakkigen, 4) de arroganten, 5) de wispelturigen, 6) de schijnheiligen, 7) de baatzuchtigen.” De schrijver wil geen polemiek op gang brengen, maar doet wel nadenken. Het gaat om een probleem zo oud als de straat en vormt dan ook een centraal thema doorheen de hele bijbel: de mensen beelden zich een God in die niet bestaat. Dat is de reden van hun onechte devoties. Montfort bedrijft hier zeker geen hoogdravende theologie maar wil duidelijk zijn en gaat er soms scherp tegenaan.  Hoge dunk van zichzelf, nodeloze angst, zich inbeelden dat bepaalde riten volstaan, onstandvastig zijn als weerhanen, schijn hooghouden, denken je God kunt afkopen… allemaal houdingen die zo menselijk zijn, dat je soms iets van jezelf erin terugkent!
 

Scherpe portretten - WG 92 - 104

We lezen met u: 


92. Ik noem zeven soorten onechte Mariavereerders
en Mariadevoties: 1) de criticasters, 2) de angstvalligen,
3) de oppervlakkigen, 4) de arroganten,
5) de wispelturigen, 6) de schijnheiligen, 7) de baatzuchtigen.

93. De 'criticasters' zijn over het algemeen trots
op hun geleerdheid, kritische geesten,
erg ingenomen met hun eigen inzichten.
In wezen hebben ze wel enige verering voor de heilige Maagd,
maar ze leveren kritiek op bijna alle praktijken van verering
van de heilige Maagd, die eenvoudige mensen op eenvoudige en onberispelijke wijze
aan die goede moeder opdragen; dat ligt hun namelijk niet.
Alle wonderen en verhalen, door geloofwaardige schrijvers vermeld 
of aan kloosterkronieken ontleend, die van de barmhartigheid
en macht van de allerheiligste Maagd getuigen, trekken zij in twijfel.
Wanneer zij eenvoudige, nederige mensen zien neerknielen voor een altaar
of beeld van de heilige Maagd of soms op de hoek van een straat
om daar tot God te bidden, dan kunnen ze dat nauwelijks verdragen.
Zij beschuldigen hen zelfs van afgoderij, alsof die mensen hout of steen aanbaden.
Wat hen zelf betreft, zo zeggen zij, zij houden niet van die uiterlijke devotiepraktijken.
Zij zijn niet zo onnozel om alles te geloven wat er over de heilige Maagd
aan fabeltjes en vertelseltjes wordt opgedist. Wanneer men hun melding maakt
van de prachtige lofprijzingen, door de heilige Vaders tot de heilige Maagd gericht,
dan antwoorden ze: Dat zijn redenaars. Die hebben overdreven.
Ofwel ze leggen hun woorden averechts uit. Voor dit soort onechte vereerders,
hoogmoedige en wereldse lieden moet men erg oppassen;
ze doen ontzetend veel kwaad aan de verering van de allerheiligste Maagd.
Want onder het mom alleen de misbruiken ervan uit te roeien,
slagen ze erin de mensen afdoend te vervreemden van de devotie zelf.

94. De 'angstvalligen' zijn bang dat ze de Zoon onteren door de moeder te vereren
en dat de verheffing van de laatste een vernedering voor de eerste betekent.
Zij zouden niet dulden dat men, om de heilige Maagd te huldigen,
de alleszins gerechtvaardigde lofprijzingen van de heilige Vaders gebruikte.
Ternauwernood kunnen zij het verdragen, wanneer er voor een altaar van de heilige Maagd
meer mensen neerknielen dan voor het heilig Sacrament,
alsof het één in strijd is met het ander; alsof het gebed tot de heilige Maagd
niet evengoed een gebed is tot Jezus Christus door haar. Zij willen niet dat men zo veel
over de heilige Maagd spreekt en zo dikwijls tot haar bidt. Hier volgen enige
van hun gebruikelijke uitspraken: Waarvoor dienen al die rozenhoedjes,
broederschappen en uiterlijke devoties tot de heilige Maagd?
Daarin schuilt heel wat onwetendheid. Op die manier maakt men van onze godsdienst
een komedie. Neen, geef mij maar de vereerders van Jezus Christus - zij noemen Hem,
tussen haakjes, dijkwijls zonder het hoofd te ontbloten.
Neem uw toevlucht tot Jezus Christus, Hij is onze enige middelaar.
Preek Jezus Christus: dat is tenminste iets degelijks. In deze woorden,
die zeker een kern van waarheid bevatten, schuilt echter een groot gevaar wegens
de toepassing ervan om de devotie tot de allerheiligste Maagd te verhinderen.
Het is namelijk een sluwe, duivelse listigheid onder voorwendsel van het nastreven
van een groter goed. Want hoe meer we de allerheiligste Maagd eren,
des te meer we Jezus Christus eren. We eren haar immers alleen
maar om Jezus Christus beter te eren: we gaan alleen tot haar,
zoals men zich op weg begeeft om bij het einddoel aan te komen, en dat is Jezus.

95. De heilige Kerk volgt het voorbeeld van de heilige Geest.
Zij zegent eerst de heilige Maagd, en daarna Jezus Christus:
“Gezegend zijt gij onder de vrouwen
en gezegend is de vrucht van uw schoot, Jezus” (Lc 1,42).
Niet dat de heilige Maagd de meerdere of zelfs maar de gelijke van Jezus Christus is.
Dat zou een onduldbare ketterij inhouden. Maar wel dat men, om Jezus Christus
volmaakter te zegenen, eerst Maria dient te zegenen.
Laten we dus met alle ware vereerders, tegen haar angstvallige vereerders in, zeggen:
Maria, gij zijt gezegend onder alle vrouwen en gezegend is de vrucht van uw schoot, Jezus.

96. De 'oppervlakkigen' zijn mensen voor wie de hele verering van de allerheiligste Maagd
opgaat in uiterlijke praktijken. Zij voelen alleen iets voor de uiterlijke kant van de verering
voor de allerheiligste Maagd omdat zij geen geest van ingekeerdheid bezitten.
Ze raffelen een serie rozenhoedjes af, wonen zonder aandacht verschillende missen bij,
lopen zonder devotie mee in processies, worden lid van al haar broederschappen;
maar ze vergeten hun leven te beteren, hun hartstochten te beteugelen
en de deugden van deze zeer heilige Maagd na te volgen.
Wat hen aantrekt in de devotie is het gevoelige ervan, niet het degelijke.
Wanneer zij dan ook bij hun praktijken geen gevoelsindrukken ondergaan,
menen zij tot niets meer te komen, gaan zich miskend voelen:
ofwel houden zij er helemaal mee op, ofwel handelen zij met vlagen.
De wereld is vol van dit soort oppervlakkige vereerders.
En juist deze lieden staan het meest kritisch tegenover mensen van gebed,
die zich op het innerlijke toeleggen als op het wezenlijke;
al verwaarlozen ook dezen niet een bescheiden vorm van uiterlijkheid
die altijd gepaard gaat met waarachtige devotie.

97. De 'arroganten' zijn zondaars die zich door hun hartstochten laten meeslepen
of wereldse mensen die hun hoogmoed of gierigheid of onkuisheid
of dronkenschap of opvliegendheid of gevloek of kwaadsprekerij of onrechtvaardigheid enz.,
onder de schone naam van christen en vereerder van de heilige Maagd camoufleren.
Onder het voorwendsel dat ze vereerders van de heilige Maagd zijn, slapen zij rustig voort
in hun slechte gewoonten en doen zij weinig moeite om zich te verbeteren.
Zij rekenen er op dat God hun wel zal vergeven. Ze zullen niet zonder biecht sterven
en verloren gaan, omdat ze het rozenhoedje bidden, zaterdags vasten,
lid zijn van de Broederschap van de heilige Rozenkrans of van het Schapulier
of van een van haar Congregaties, het schapulier dragen of het kettinkje
van de heilige Maagd enz. Zeg hun niet dat hun devotie slechts duivels bedrog is,
een verderfelijke arrogantie, goed om hen verloren te doen gaan
want dat willen zij niet geloven. God is goed en barmhartig, zeggen ze.
Hij heeft ons toch niet geschapen om ons te verdoemen. 
Er is geen mens die niet zondigt. Zij zullen niet zonder biecht sterven.
Een eerlijk “ik heb gezondigd” (2 S 12,13) bij de dood is voldoende.
Trouwens, zij vereren de heilige Maagd, dragen het schapulier,
bidden iedere dag onberispelijk en in alle bescheidenheid zeven onzevaders
en zeven weesgegroeten ter ere van haar, soms zelfs het rozenhoedje
en het officie van de heilige Maagd, ze vasten enz. Om hun beweringen kracht bij te zetten
en zich nog meer te verblinden, komen ze dan met verhalen die ze gehoord
of in boeken gelezen hebben; waar of niet waar, dat doet er niet toe.
Die verhalen doen geloven dat bepaalde personen die zonder biecht in doodzonde
waren gestorven, maar die tijdens hun leven enige gebeden
of oefeningen van devotie tot de heilige Maagd verricht hadden,
echt uit de dood zijn opgewekt om nog te kunnen biechten.
Ofwel bleef hun ziel wonderbaarlijk in hun lichaam tot ze hun biecht hadden gesproken.
Ofwel kregen ze door de barmhartigheid van de heilige Maagd
bij hun dood berouw en vergiffenis van God en werden daardoor gered.
Welnu, datzelfde hopen zij ook.

98. Niets is zo verwerpelijk onder christenen dan een dergelijke duivelse arrogantie.
Kan men immers nog volhouden dat men de heilige Maagd werkelijk liefheeft en eert,
wanneer men Jezus Christus, haar Zoon, door zijn zonden kwetst, doorsteekt,
kruisigt en meedogenloos beledigt? Indien Maria door haar barmhartigheid
dergelijke lieden geregeld zou redden, zou zij de misdaad wettigen
en meehelpen haar Zoon te kruisigen en te beledigen. Wie zou zoiets durven denken?

99. Ik beweer dat iemand die aldus de devotie tot de allerheiligste Maagd misbruikt,
de heiligste en meest gefundeerde na die tot de Heer i
n het allerheiligste Sacrament, een afschuwelijke heiligschennis begaat,
en wel de grootste en minst vergeeflijke na die van de onwaardige Communie.
Ik geef toe: om werkelijk vereerder te zijn van de heilige Maagd is het niet absoluut
noodzakelijk zo heilig te zijn dat men elke zonde vermijdt, hoe wenselijk dat ook zou zijn.
Maar op zijn minst moeten we toch (en let goed op mijn woorden),
ten eerste, het oprechte voornemen hebben om minstens iedere doodzonde te vermijden,
die de Moeder evenzeer beledigt als de Zoon; ten tweede, zich inspannen
om de zonde te vermijden; ten derde, zich bij broederschappen aansluiten,
het rozenhoedje, de heilige rozenkrans bidden of een ander gebed, vasten op zaterdag enz.

100. Dat is wonderlijk doeltreffend om een zondaar tot bekering te brengen,
al is hij nog zo verstokt. En indien mijn lezer zo iemand is, ook al zweeft hij
met één voet boven de afgrond, dan raad ik hem dit middel aan.
Maar dan op voorwaarde dat hij deze goede praktijken alleen beoefent om van God,
door bemiddeling van de heilige Maagd, de genade van het berouw
en de vergeving van zijn zonden te verkrijgen, en tevens de kracht
om zijn slechte gewoonten te overwinnen. Niet om maar rustig in zijn zondige staat
voort te leven, ondanks de verwijtende stem van zijn geweten,
het voorbeeld van Jezus Christus en de heiligen, en de voorschriften van het heilig Evangelie.

101. De 'wispelturigen' vereren de heilige Maagd nu weer wel, dan weer niet,
juist zoals het hun invalt. Ze hebben momenten van vurigheid, maar ook inzinkingen.
Vandaag zou men zeggen dat zij tot alles bereid zijn om haar te dienen,
morgen kent men ze niet meer terug. Eerst willen ze alle devoties tot de heilige Maagd
tegelijk gaan beoefenen en ze laten zich dan ook bij alle mogelijke broederschappen
inschrijven. Maar achteraf komen ze de voorschriften ervan niet trouw na.
Ze zijn net zo veranderlijk als de maan. Vandaar dat Maria hen om hun wispelturigheid
evenals de maansikkel onder haar voeten legt. Ze zijn dan ook niet waardig
tot de dienaren van die getrouwe Maagd gerekend te worden,
want dezen bezitten trouw en standvastigheid als erfdeel.
Men kan beter niet zoveel gebeden en devotiepraktijken op zich nemen
en er weinig verrichten, maar dan wel met liefde en trouw, ondanks wereld, duivel en vlees.

102. Er zijn nog andere onechte vereerders van de heilige Maagd,
namelijk de 'schijnheiligen'. Deze bedekken hun zonden en slechte gewoonten
onder de mantel van die getrouwe Maagd, om zo in de ogen van de mensen
door te gaan voor wat ze niet zijn.

103. Dan zijn er ook nog 'baatzuchtigen', die alleen maar hun toevlucht nemen
tot de heilige Maagd om een proces te winnen, aan een gevaar te ontsnappen,
van een ziekte te genezen of voor een andere dergelijke nood;
anders zouden ze niet eens aan haar denken. Beiden zijn onechte vereerders,
onaanvaardbaar voor God en Zijn heilige Moeder.

104. We mogen er dus wel voor oppassen, dat we niet behoren bij de groep criticasters
die niets geloven en op alles iets aan te merken hebben; bij de angstvalligen
die uit eerbied voor Jezus Christus bang zijn dat ze de heilige Maagd te veel vereren;
bij de oppervlakkigen wier hele devotie uit louter uiterlijke praktijken bestaat;
bij de arroganten die een onwaarachtige Mariadevotie voorwenden
en tegelijk in hun zonden gedompeld zijn; bij de wispelturigen die door hun lichtzinnigheid
telkens weer van devotiepraktijk veranderen of ze bij de minste bekoring laten varen;
bij de schijnheiligen die lid worden van broederschappen
en de kentekens van de heilige Maagd dragen om voor deugdzaam door te gaan;
en tenslotte bij de baatzuchtigen die alleen maar hun toevlucht
tot de heilige Maagd nemen om van lichaamskwalen bevrijd te worden
of tijdelijke goederen te verwerven.

De waarachtige devotie - WG 105 - 110

Waaraan ken je dan waarachtige mariadevoties terug? 
Let wel, Montfort geeft eigenschappen aan, maar nog niet waarin zij bestaan. 

We lezen in de Ware Godsvrucht: 


105. Na de onechte devoties tot de heilige Maagd
ontmaskerd en veroordeeld te hebben, 

moeten we nu in het kort de echte omschrijven. 
Deze is 1) innerlijk, 2) teder, 3) heilig,
4) standvastig en 5) belangeloos.

106. Ten eerste, de ware devotie tot de heilige Maagd 
is 'innerlijk'. Ze komt voort uit de geest, uit het hart. 

Ze groeit uit de eerbied die men de heilige Maagd betoont,
uit het hoge denkbeeld dat men zich 
over haar wonderdaden gevormd heeft en uit de liefde die men haar toedraagt.

107. Ten tweede, zij is 'teder', vol vertrouwen in de allerheiligste Maagd, 

zoals een kind dat heeft in zijn goede moeder. In grote eenvoud,
met overgave en tederheid neemt zo iemand zijn toevlucht tot haar
bij al zijn stoffelijke en geestelijke noden. 

Altijd en overal, in alle omstandigheden roept hij de bijstand in van zijn goede moeder: 
in zijn twijfels om verlicht te worden; in zijn afdwalingen
om weer op het goede pad gebracht te worden; 
in bekoringen om gesteund te worden; in zwakke momenten om gesterkt te worden; 
na een val om overeind geholpen te worden; in ogenblikken van ontmoediging
om bemoedigd te worden; 
bij gewetensangsten om ervan bevrijd te worden; bij de kruisen, 
zorgen en tegenslagen van het leven om getroost te worden. 
Kortom, bij alles wat hem naar lichaam en ziel kan overkomen,
is Maria steeds zijn toevlucht, 
zonder dat hij bang hoeft te zijn dat hij deze goede moeder daarmee lastig valt
of Jezus Christus mishaagt.

108. Ten derde, de ware devotie tot de heilige Maagd is 'heilig'.
Ze brengt iemand ertoe de zonde te vermijden, 

de deugden van de allerheiligste Maagd na te volgen,
vooral haar diepe nederigheid, levendig geloof, blinde gehoorzaamheid,
voortdurend gebed, algehele versterving, hemelse zuiverheid, vurige liefde,
heldhaftig geduld, engelachtige zachtmoedigheid en hoogverheven wijsheid.
Dat zijn immers de tien voornaamste deugden van de allerheiligste Maagd.

109. Ten vierde, de ware devotie tot de heilige Maagd is ook 'standvastig'.

Ze bevestigt een mens in het goede en bewerkt dat zo iemand zijn oefeningen van godsvrucht 
niet licht achterwege laat. Hij wordt erdoor versterkt in zijn verzet tegen de wereld 
met haar gebruiken en opvattingen, tegen het vlees met zijn problemen en driften, 
tegen de duivel met zijn bekoringen. Een echte vereerder van de heilige Maagd 
is dan ook allerminst wispelturig, droefgeestig, angstvallig of vreesachtig. 
Zeker, ook hij valt en maakt wel eens een verandering mee
in de gevoelige beleving van zijn devotie. 
Maar als hij valt, dan steekt hij zijn hand uit naar zijn goede moeder en staat weer op. 
En wanneer hij smaak noch gevoelige godsvrucht meer gewaar wordt,
maakt hij zich daarover niet ongerust. 
De rechtvaardige en trouwe Mariavereerder leeft immers van het geloof in Jezus en Maria 
en niet van zijn zintuiglijk gevoel.

110. Ten vijfde, de ware devotie tot de heilige Maagd is tenslotte 'belangeloos'.

Onder haar invloed zoekt men niet zichzelf, maar God alleen in Zijn heilige Moeder. 
Een echte Mariavereerder dient deze verheven Koningin niet uit baatzucht of eigenbelang, 
niet voor zijn tijdelijk of eeuwig, zijn lichamelijk of geestelijk welzijn, 
maar uitsluitend omdat zij het waard is dat men haar, en in haar God alleen, dient. 
Hij bemint Maria niet uitgerekend vanwege de gunsten die hij van haar ontvangt of verwacht, 
maar vanwege haar eigen beminnelijkheid. 
Vandaar dat hij haar even trouw bemint en dient in tegenzin 
en dorheid als in gevoelde vertroosting en vurigheid.
Hij heeft haar evenzeer lief op Calvarië als op de bruiloft van Kana. 

vrijdag 13 januari 2012

Op stap met de heilige Montfort (1)


Montfort en zijn tijd

De heilige Montfort - voluit Louis-Marie Grignion de Montfort - heeft geleefd van 1673 tot 1716. Allemaal lang geleden. Men kan zich dus de vraag stellen: heeft de heilige Montfort ook voor onze tijd nog een betekenis? Welke is zijn boodschap en kunnen we ook nu in deze snel evoluerende tijd daarmee nog iets aanvangen.

Montfort leefde tijdens de tweede helft van de regeerperioide van Lodewijk XIV (1643-1715). Het was het schitterendste tijdperk in de geschiedenis van Frankrijk dat op het gebied van wetenschap, kunst en letteren (Corneille, Molière, Racine), taal, zeden en mode de toon aangaf in de omliggende landen. Na 1667 voerde Lodewijk evenwel een groot aantal oorlogen die de economie uitputten en ook de luxueuze levensstijl van het hof slorpte veel geldmiddelen op. Frankrijk werd in de tijd van Montfort dan ook geconfronteerd met economische crisissen, hongersnoden (hongerwinter van 1709), een terugloop van het bevolkingsaantal en een groeiende politieke oppositie. Het was tevens de periode van de laatbarok. Bekende tijdgenoten van Montfort: componisten: Bach (1685-1750) en Händel (1685 -1759); schilder: Watteau (1684-1726); pausen: Innocentius XII (1691-1700) en Clemens XI (1700-1721).

Montfort heeft geleefd in de beginperiode van de moderne tijd, een tijd van grote uitvindingen. Een van de karakteristieken van die tijd van ‘verlichting’ bestond erin dat de intellectuelen begonnen na te denken en vanuit hun verstand beslissingen gingen nemen. Ook Montfort ontsnapte daaraan niet en kwam al denkend tot een nieuw inzicht, een nieuwe samenvatting van het geloofsgegeven.

De levensgeschiedenis van Montfort zullen we schetsen aan de hand van enkele belangrijke data, meer bepaald de schokmomenten, de scharniermomenten van zijn leven.


Geboorte en jeugd

Montfort werd geboren op 31 januari 1673 te Montfort-sur-Meu (Bretagne) als tweede kind in het gezin van een godvruchtig advocaat. Hij beleefde een weinig vrolijke kindertijd in Iffendic. Daarna studeerde hij humaniora aan het St.-Thomascollege van de Jezuïeten te Rennes, waar hij een ernstig en verstandig student bleek te zijn.


Montfort besluit om priester te worden

Op 19 jarige leeftijd neemt Montfort het besluit om priester te worden, maar dan anders dan de priesters van die tijd. Hij besloot om naar Parijs te gaan, om weg te trekken van zijn familie naar ‘het land dat Ik u beloofd heb’. Hij wilde hiermee bewust in de voetsporen van Abraham treden en zich zo helemaal voor God openstellen. Op de brug van Cesson, buiten Rennes, nam hij afscheid van zijn familie. Aan de eerste bedelaar die hij tegenkwam gaf hij zijn portefeuille, aan een tweede hetgeen hij nog overhad en met een volgende verwisselde hij van kleren. Daarbij ging hij uitdagend voor God staan en zei: “Gij zegt: Trek weg, dus ik ga.”  Montfort was ervan overtuigd dat wat God tegen Abraham gezegd had, nog altijd waar was. Hij is nog steeds dezelfde God. Als ge u durft toevertrouwen aan Hem, laat Hij u niet in de steek.

Montfort studeerde theologie aan de Sorbonne in Parijs. Evenwel niet in het echte seminarie. Hij trok in bij een gemeenschap van arme seminaristen. Daar geraakte hij door het vele vasten en boetedoen in levensgevaar. In het ziekenhuis genas hij op wonderbare wijze … volgens sommigen door een aderlating, volgens anderen door toedoen van enkele weldoende dames die zagen dat hij ondervoed was en hem te eten gaven. 

Op stap met de heilige Montfort (2)


Priesterwijding op 5 juni 1700 op 27-jarige leeftijd

Montfort vroeg aan de overste van het seminarie om niet langer naar de Sorbonne te hoeven voor de lessen. Hij verkreeg het verlof voor de zelfstudie van de Sulpicianen, die gespecialiseerd waren in de opleiding van priesters. Hij heeft de bijbel toen grondig bestudeerd en die jaren van zelfstudie waren voor Montfort van beslissende aard. Op aanraden van zijn geestelijke leidsman, mijnheer Lesschassier, en ofschoon hij zich er zelf nog niet klaar voor voelde, heeft hij zich op 27-jarige leeftijd in de St-Sulpicekerk te Parijs laten priester wijden. Een scharniermoment in zijn leven.

Tijdens de eerste drie jaren van zijn priesterleven trad Montfort nog niet op de voorgrond. Pas daarna gaan we hem als verkondiger, als missionaris herkennen. Hij ging eerst onder de armen wonen, in armenhuizen. Hij vertoonde zoals Jezus een voorliefde voor de armen, de uitgestotenen van de maatschappij. Vergeet niet dat we in de tijd leefden van Louis XIV, de Zonnekoning, die leefde in de weelde van Versailles. Deze wilde een stralende maatschappij waarin geen plaats was voor marginalen. De straten werden schoongeveegd en het veegsel belandde in armenhuizen.

In dergelijke tehuizen is Montfort gedurende drie jaar aalmoezenier geweest. Hij ging ervan uit dat God een voorliefde had voor de armen. En als geen ander keek hij ernaar uit dat God bij hem zijn intrek zou nemen. Om daartoe kans te maken, moest hij dus wel vrijwillig in armoede gaan leven. Datzelfde zal hij verwoorden in zijn levensgeheim, de toewijding. Eén van de hoofddoelen van zijn toewijding bestaat erin je radicaal arm te maken.

Deze drie jaren van Montforts leven zou je kunnen samenvatten als een contemplatieve fase waarin hij de tijd gebruikte om Gods handelen te overpeinzen en om uit te zoeken welke zijn plaats daarin was.  Op het einde van die periode schrijft hij zijn boekje ‘De Liefde van de Eeuwige Wijsheid’ waaruit volgend citaat: ‘U bent zo schoon en zo liefelijk, U hebt mij voor zoveel kwaad behoed en mij met zoveel weldaden overladen. En toch wordt u zo genegeerd en misprezen. Hoe zou u dan willen dat ik zwijg?’ Vanaf dit moment treedt hij naar buiten en wordt hij de actieve missionaris.


Het keerpunt: het Pinksteren van Montfort (1703)

Montfort zat onder een trap in Parijs, de Rue du Pot de Fer. Onder die trap heeft hij een hoogtepunt beleefd. Die plaats fungeerde voor hem als een cenakel, waar hij teruggetrokken en al biddend tot het inzicht kwam van wat hem te doen stond. Daar riep hij rond zijn 30ste de vraag uit: “Hoe wilt ge dat ik zwijg!”. Een scharniermoment in zijn leven: de contemplatieve man schiet in actie en gaat God verkondigen.

Hij wordt een rondtrekkend volksmissionaris. Vaak stuitte hij daarbij op de tegenwerking van Jansenistische overheden, gemakzuchtige zielzorgers en vrijdenkers. Maar het volk gaf hem de naam van ‘le bon père de Montfort’. Hij was een onweerstaanbaar redenaar en deed met zijn preken in heel West-Frankrijk het geloofsleven heropbloeien. Alom richtte hij kruisen op langs de Bretonse wegen.


Romereis

In 1706, op zijn 33ste werd Montfort voor het eerst door de bisschop van Poitiers uit diens bisdom weggestuurd. Montfort besloot naar de paus (Clemens XI) te gaan en hem te vragen hem op missietocht te sturen naar het Franse buitenland, vooral Canada en India. Maar de paus ging op dat verzoek niet in en stuurde hem terug naar Frankrijk. Daar was er immers werk genoeg. Montfort was gehoorzaam aan de paus en bleef in Frankrijk. Tussen 1706 en 1710 ontpopte hij zich inderdaad tot die onverdroten missionaris en volkspredikant die een eigen evangelisatiestijl ontwikkelde en zich daarbij door niemand of niets liet afschrikken. Zeker acht keer heeft hij moeilijkheden gehad met een bisschop. Het feit dat hij met gezag sprak leverde hem vaak problemen op. Vijf keer werd er een aanslag op hem gepleegd. In 1712 ontsnapte hij ternauwernood aan de dood.


Pontchâteau

In 1710 beleefde Montfort in Pontchâteau weer een scharniermoment. Daar had hij een vijftiental parochies in de omgeving gemobiliseerd om mee te werken aan de oprichting van een calvarieberg. Daarbij moest hij er ook voor zorgen dat die mensen voldoende te eten hadden. Op 14 september, het feest van de kruisverheffing, wilde hij de calvarieberg inzegenen. Daags tevoren ontving hij evenwel een bericht van de bisschop van Nantes waarin die hem verbood om de kruisberg in te zegenen.

Er waren toen al 20.000 mensen verzameld. Die nacht is hij nog te voet naar Nantes gegaan - een afstand van 45 km - en trof er in de vroege ochtend de bisschop. Maar deze liet zich niet overhalen om zijn verbod in te trekken. Het was een politieke kwestie. Montfort werd ervan beschuldigd dat hij een fort aan het bouwen was om een invasie van de Engelsen te vergemakkelijken. De kruisberg is gelukkig nooit helemaal afgebroken. Hij staat er nog en vormt nog steeds een van de grote bedevaartplaatsen van Bretagne.

Montfort is na die ontgoocheling op retraite gegaan bij de Jezuïeten in Nantes en pas op het einde van de retraite vertelde hij hen wat er allemaal gebeurd was. Ze waren erover verwonderd in wat voor vrede die man leefde.

Op stap met de heilige Montfort (3)


Rijp voor God

Rond 1712-1713 werd hij het slachtoffer van een vergiftigingspoging die bijna fataal afliep. Hij overleefde ze, maar zijn gezondheid was gekraakt. Hij voorvoelde dat hij niet lang meer zou leven.

Van dan af is Montfort tot aan zijn dood in 1716 veel gaan schrijven. Hij wilde zijn ontdekkingen met God niet met zich in zijn graf meenemen. Dat was ook de periode van zijn rijpheid, zijn volwassenheid.

Bekende werken van hem:

- De Liefde van de Eeuwige Wijsheid (rond 1702)
- Brief aan de vrienden van het Kruis
- Het Mariageheim
- Verhandeling over de Ware Godsvrucht tot Maria (1712)
- De Brandende Bede
- Kantieken
- Het geheim van de Rozenkrans.

Overlijden

Op 28 april 1716, op drieënveertigjarige leeftijd is Montfort tijdens een missie in Saint-Laurent-sur-Sèvre overleden. Hij is er in de parochiekerk begraven.
  

Zaligverklaring - Heiligverklaring

Na een nauwkeurig onderzoek wordt in 1858 officieel erkend dat de geschriften van Montfort stroken met de leer van de Kerk. In 1888 verklaart Leo XIII Montfort zalig en kort na de tweede wereldoorlog, op 20 juli 1947, wordt hij door Pius XII heilig verklaard. In 1996 plaats Johannes Paulus II hem op de kalender van de universele Kerk. In datzelfde jaar vervroegde de paus op eigen initiatief zijn pastorale reis in Frankrijk met één dag en ging er bidden bij het graf van de heilige.

donderdag 12 januari 2012

De eigen evangelisatiestijl van Montfort


Zijn hoofdbedoeling bestaat erin de christenen eraan te herinneren dat God een beroep doet op iedere gedoopte. Hij legt uit hoe God de gedoopte uitnodigt om, samen met Hem het werk, in gang gezet bij Abraham en in een definitieve fase gebracht door Jezus Christus, tot voltooiing te brengen. “Laten wij onze nek in het gareel van Jezus Christus steken,” zo schrijft Montfort, “onze schouders eronder zetten en de Wijsheid, dat is Jezus Christus, dragen” (WG 240). In een wereld waar vaak duisternis heerst, moeten de gedoopten ‘lichtdragers’ zijn. Met uiteenzettingen en aan de hand van concrete devotiepraktijken leert hij zijn publiek hoe Maria een uitstekende hulp is om ‘intiem’ te worden met Jezus en je samen met Hem in te zetten voor de zaak van God. Daartoe zijn we geroepen.

Ontdekking van de Ware Godsvrucht


De Ware Godsvrucht (1712-1715) is niet alleen het beroemdste werk van Montfort, maar ook het meest relevante voor zijn geestelijke en intellectuele ontwikkeling. Het is verschenen in minstens 400 uitgaven in meer dan vijfentwintig talen. Het merkwaardige aan dit manuscript is dat het zo lang verborgen gebleven is. Meer dan 70 jaar heeft het ergens gelegen, bedolven onder stof en spinrag. Tijdens de Franse revolutie heeft men het in een kist verstopt en met enkele andere voorwerpen op een akker begraven.

Toen die turbulente jaren voorbij waren werd het opnieuw op een boekenplank weggeborgen. Pas op 29 april 1842 werd het ontdekt en herkend als afkomstig van de stichter. Bij de vondst werd vastgesteld dat de eerste en de laatste bladzijden van het manuscript verdwenen waren. Ze zijn ook nooit teruggevonden, zodat niemand de titel kent die Montfort voorzien had.

Het boek bevat bijna zijn gehele boodschap rond de devotie tot Maria. Het is geen verhandeling die thuishoort in het theologische genre. Zo gebruikte hij minder rationele argumenten dan wel beelden en vergelijkingen die het volk kon begrijpen. Daarbij had Montfort wel steeds de essentie voor ogen: Jezus Christus. De godsvrucht tot de Allerheiligste Maagd staat volledig in functie van de volmaaktere godsvrucht tot Jezus Christus.

“Door middel van de allerheiligste Maagd Maria is Jezus Christus in de wereld gekomen en door middel van haar ook moet hij in de wereld regeren.”

dinsdag 10 januari 2012

Het denken van Montfort

“De Ware Godsvrucht is geen tovermiddel, maar ze is de weerslag van een heilige. En heiligen weten meer dan wij, ze zien helderder. Ze zijn helderziende in de dingen van God.” (Kardinaal Danneels)

In zijn boekje De Liefde van de Eeuwige Wijsheid wijdt Montfort een heel hoofdstuk aan het plan van God om de schepping te redden en om aan de schepping een heel nieuwe wending te geven. Jezus, de Wijsheid, neemt het besluit: “Nu ga Ik naar de mensen toe”. Dit vinden we ook terug in het exodusverhaal waar God de vader zegt: “Ik heb het geklaag van mijn volk gehoord, ik daal af.” Om dat plan uit te voeren kiest hij onder de mensen Maria uit, om aan dit plan een definitieve wending te geven.

Wat God beloofd heeft voert Hij uit

Hoe ziet Montfort nu het handelen van God? God is in de geschiedenis binnengetreden. Daaraan is een lange tijd van voorbereiding voorafgegaan. Omstreeks 1800 jaar vóór Christus heeft God zich tot Abraham gericht en 1800 jaar later liet Hij Christus zelf in de wereld komen. Die menswording is in Gods plan eigenlijk al begonnen met Abraham. Hij zei tegen Abraham: “Trek weg en ik ga van u een volk maken.” Een belofte.

En doorheen de hele geschiedenis zien we, dat als God zijn woord geeft, Hij zich ‘kleeft’ aan degenen aan wie hij zijn belofte doet. Abraham is op zwerftocht gegaan. Hij heeft zijn geloof in die belofte van God doorgegeven aan Isaak en Jacob. Zij hadden op hun zwerftocht door het leven niets anders in handen dan die belofte van God. Hun geloof was: wat God belooft voert hij ook uit. Ook al lijken de omstandigheden dit op het eerste gezicht tegen te spreken. In Egypte belandde het volk van God immers in de slavernij.

Gods plan belet blijkbaar niet dat het sinds Abraham met ups en down vooruitgaat. Toen de nood het hoogst was richtte God zich tot Mozes: “Ik heb het geklaag van mijn volk gehoord. Ik daal af. Ga naar Farao en ga pleiten voor mijn volk.” Met Mozes kwam er weer zo’n scharnierpunt in de geschiedenis. Met hem wordt het ‘Verbond’ tot stand gebracht.

Maar ondanks dit verbond raakt het volk toch weer op de dool. Er wachtte hen een verblijf van veertig jaar in de woestijn (40 jaar was toen een mensenleven).  Ook nadat ze het ‘Beloofde Land’ waren binnengetrokken, wisselden momenten van euforie en van tegenslag elkaar af: na hoogtepunten met de koningen Saul, David en Salomo, waren er ook dieptepunten.

Een absoluut dieptepunt was de ballingschap naar Babylonië en de verwoesting van de tempel van Jeruzalem met de vernietiging van de ark van het verbond. In die periodes van ontrouw en vertwijfeling stonden er evenwel profeten op die eraan herinnerden dat God zijn woord steeds gestand houdt. Het is immers ook een constante in Gods handelen met de mensen dat Hij zijn doel bereikt ondanks menselijke zwakheid of ernstige hindernissen.

Denkend aan allen richt God zich tot enkelen

Uit een groep van armen, van getrouwen,  is uiteindelijk Maria geboren en ook aan Maria zal God een belofte doen: Degene die uit u zal geboren worden, zal de Messias zijn. In Jezus komt inderdaad het Nieuwe en Altijddurende Verbond tot stand. Hier breekt Gods plan met de mensen definitief door.

Montfort vraagt zich af hoe God nu eigenlijk handelt en wat hij uit zijn gedragslijn kan afleiden. Hem frappeert dat God zich doorheen zijn hele plan, doorheen de hele mensengeschiedenis richt tot één enkel mens. Hij richt zich, denkend aan alle mensen, tot Abraham, tot Mozes, tot Maria. God richt zich daarbij niet in de eerste plaats tot de meest begaafde mensen. In het plan van God wordt niet gekeken naar de menselijke kwaliteiten of gebreken. Mozes stond niet bekend als een goed redenaar, hij stotterde. Maria kwam voort uit de Anawim, de kleinen, degenen die niet op eigen krachten steunen, die alles verwachten van God.

God stelt zich ‘afhankelijk’ op

Denkend aan allen richt God zich dus tot enkelen. Bovendien gaat God niet naar de mensen met een overvloed aan geschenken, maar hij richt zich tot mensen met vragen, uitnodigingen, oproepen. God stelt zich afhankelijk op. Hij neemt het initiatief en vraagt: wilt gij… Dit is het Godsbeeld van Montfort. Hij is een vragende God. Hij dringt aan.

“Hier ben ik.”

Een ander aspect in dit hele schema van het handelen van God is dat, hoewel hij een vragende God is, er eigenlijk maar één antwoord mogelijk is. Het antwoord is stereotiep: “Hier ben ik.” Zowel Abraham als Mozes zeggen het. Maria zegt: “Zie de dienstmaagd van de Heer.” Het is de gelovige die positief antwoordt op de vraag van God. Toen hij in de wereld trad, zei ook Jezus: “Hier ben ik om uw wil te volbrengen.” Dat is dan ook het kerngebed dat Montfort ingewerkt heeft in zijn Toewijding, de hernieuwing van de doopbeloften: hier ben ik.

Maria, de kortste weg tot Jezus

Maria heeft duidelijk haar plaats in het grote werk van God. In het Kanaverhaal zijn zowel Jezus als Maria aanwezig. Maria ziet dat het feest dreigt te mislukken en ze richt zich tot Jezus. Maar hij antwoordt: “Vrouw, wat heb ik en jij daarmee te maken. Mijn uur is nog niet gekomen.”  Bij Johannes betekent het uur het aanbreken van de invulling van het verlossingsplan. Maria is degene die aan God de kans geeft om eindelijk dat plan uit te voeren. Ze treedt binnen in het verlossingswerk, in het handelen van Jezus.

En helemaal op het einde van het verhaal staat er: ‘Dat was het begin van Jezus’ tekenen, te Kana in Galilea. Hij openbaarde zijn heerlijkheid en zijn leerlingen geloofden in Hem.’ Dit wil zeggen: Hij openbaarde wie Hij was in dat grote plan van God, die eindelijk zijn nieuw en eeuwig verbond tot stand gaat brengen. Maria was aanwezig in Kana bij het begin van het geloof van de leerlingen.

En ook wanneer het uur van Jezus gekomen is, staat ze daar weer. Net op het moment dat het geloof van de leerlingen ernstig aan het wankelen is, staat Maria samen met Johannes onder het kruis en krijgt ze van Jezus op Golgotha een nieuwe zending: “Vrouw, ziedaar uw zoon”, die aan het wankelen is, die steun nodig heeft, die nog moet groeien in zijn geloof. En tot Johannes zegt Hij: “Ziedaar uw moeder.”  Montfort heeft zich sterk gebaseerd op de zending die Maria heeft bij de gelovigen.

In de Handelingen van de Apostelen zien we hoe Maria heel concreet haar plaats inneemt temidden van de leerlingen die aarzelden in hun geloof. Maria was erbij toen, tijdens het pinkstergebeuren, de Kerk is geboren en de leerlingen nieuwe mannen werden, mannen die door God werden bewoond. Montfort reflecteert hierop en heeft dezelfde situatie in etappes doorlopen en heeft gezegd: God is in mij komen wonen. Dat is mogelijk voor ieder van ons. Montfort wijst ons daartoe een gemakkelijke weg en die gemakkelijke weg loopt via Maria.

In de voetsporen van Montfort


Drie ordes leven van de inspiratie verschaft door hun stichter de heilige Montfort:


Missionarissen van het gezelschap van Maria (Montfortanen)



Dochters der Wijsheid

Broeders van Sint-Gabriël