Pagina's

woensdag 12 oktober 2011

Catechese in de school bij Maria (2)

Commentaar op de Ware Godsvrucht (14 - 46) 

God die voortbrengt
In de aanzet van deze reeks hebben we vastgesteld hoe Montfort start met de aandacht te vestigen op de verrassende wijze waarop God naar de mensen is toegekomen, namelijk door Maria. Wat kunnen wij daaruit leren? En wat heeft zij met ons te maken?

"Voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste"
Montfort stelt dat Maria voor de volle honderd procent een schepsel is, helemaal mens zoals jij en ik. Hij gebruikt hiervoor een uitdrukking die je meermaals in de bijbel aantreft en doet denken aan de vergelijking van God met de pottenbakker bij Jeremia: voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste (14).  Als de pottenbakker niet tevreden is over zijn werkstuk, kneedt hij de leem opnieuw en herbegint tot hij een vaas heeft die hem bevalt. Zo is Maria voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste, met het doel dat Hij voor ogen had, de uitvoering namelijk van zijn plan: een nieuwe hemel en nieuwe aarde voor alle mensen tot stand brengen.

De schepping

De 72 boeken van de bijbel vormen één geheel en geven het grootse scheppingsverhaal weer met als apotheose de dood van Jezus en zijn verrijzenis. Vanuit dit inzicht noemt Paulus de verrezen Heer de "eerstgeborene van de nieuwe schepping."

 Paus Benedictus XVI schrijft in zijn brief over het Woord van God: “De bijbelse openbaring zit diep geworteld in de geschiedenis. Gods plan is geleidelijk zichtbaar geworden en heeft zich langzaam in opeenvolgende fases verwezenlijkt, vaak ondanks en doorheen het verzet van de mensen. God kiest een volk en brengt geduldig de opvoeding ervan tot stand.”

“Toen eindelijk de tijd rijp was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw”, zo duidt Paulus in zijn Galatenbrief het beslissend moment van de intrede van Jezus in de geschiedenis aan. Het ‘afdalen’ van Jezus en zijn ‘opstijgen’ naar de Vader is het onomkeerbare gebeuren in Gods scheppingswerk, en Montfort wijst op de plaats die Maria hierbij had en behoudt: “Wanneer ik uitga van de zaken zoals ze zijn en zie dat God zijn grootste werken heeft willen beginnen en voltooien door bemiddeling van de allerheiligste Maagd, vanaf het ogenblik dat Hij haar geschapen had, dan mogen wij met een gerust hart aannemen dat Hij in alle eeuwigheid niet van gedragslijn zal veranderen. Hij is immers God: Hij verandert niet van idee of van handelwijze” (15).  

Om het ‘afdalen’ van Jezus te  verwoorden gebruikt Montfort woorden die rechtstreeks verwijzen naar het scheppingsverhaal: “God de Zoon is in haar maagdelijke schoot neergedaald als de nieuwe Adam in zijn aards paradijs”…(18). Het gaat duidelijk om de nieuwe schepping. Montfort gaat in op dit gebeuren en roept zijn verwondering uit: “Wat een bewonderenswaardige en onbegrijpelijke afhankelijkheid van een God”, en prikt al even door naar een van zijn conclusies: als Jezus zich zo afhankelijk heeft gemaakt van Maria, waarom zouden wij er dan voor terugschrikken?

Maria en de Kerk
Om de intieme band tussen Jezus Christus en de gedoopten, te duiden gebruikt Paulus het beeld van het lichaam: het gaat om één lichaam, waarvan Jezus het hoofd is en de gedoopten de ledematen. Tegen die achtergrond duidt Montfort de band tussen Maria en de gedoopten, de Kerk: “Met Maria en in haar heeft de heilige Geest zijn meesterwerk tot stand gebracht: een mens geworden God. Op dezelfde wijze verwekt Hij nog dagelijks, tot het einde van de wereld, … de ledematen van het lichaam van dat aanbiddelijke hoofd” (20). Hij zal dit steeds meer gaan uitwerken.

Terloops iets over de actualiteit van Montforts visie. Hij beschikte in de 18de eeuw natuurlijk niet over de huidige bijbelvertalingen en de moderne technieken van de exegese, maar zijn conclusies zijn correct. Zo stellen wij vast dat Vaticanum II zijn intuïties over de plaats van Maria en haar werkzaamheid met betrekking tot de gelovigen niet heeft afgeschreven maar uitgediept. Het is geweten dat de Belgische bisschoppen met hun theologen een belangrijke bijdrage hebben geleverd in het tot stand komen van grote conciliedocumenten. Toen men aan Magister Philips, redacteur van de tekst over Maria, vroeg of hij toen het geschrift van Montfort bij de hand had, antwoordde hij: ik had het niet op mijn werktafel liggen maar droeg het mee in mijn hart. In 2003 schreef Johannes Paulus II een speciale brief aan de montfortaanse familie. Hij wees op de nauwe band tussen de intuïties van Montfort en het conciliedocument Lumen Gentium, en vroeg om bij de mensen het vertrouwen levendig te houden in de moederlijke zorg van Maria.

Vroeger, uit respect voor haar, plaatste men Maria graag hemelhoog. Men onderstreepte ermee de scheiding tussen haar en de zondige wereld. Het was alsof zij meer thuishoorde bij God dan bij de mensen. Dankzij een aandachtig herlezen van de bijbelse gegevens plaatst Vaticanum II haar in het Godsvolk: zij is niet alleen een eminent lid van de Kerk, maar is tevens met de mensen begaan. Zij trekt met de gelovigen mee op naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. “Met moederlijke liefde draagt zij zorg voor de broeders en zusters van haar Zoon die nog onderweg zijn, en in gevaren en angsten  verkeren, tot zij het gezegende vaderland bereiken” (LG 62).

De term ‘uitverkorenen’
Op dezelfde wijze ziet Montfort de plaats van Maria in de Kerk. Om het onder woorden te brengen grijpt hij naar het opmerkelijke boek Ecclesiasticus, nu Wijsheid van Jesus Sirach genaamd, een joodse schrijver in de tweede eeuw voor Christus. Hij wilde zijn geloofsgenoten bemoedigen en daar was alle reden toe. Inderdaad, van het Joodse volk dreigde niets meer over te blijven. Niet alleen was het land reeds lang door de Syriërs bezet, maar bovendien had de nieuwe koning op het tempelplein in Jeruzalem een groots beeld opgericht ter ere van Zeus en verhinderde er elke andere cultus. Het was voor de overgebleven gelovigen alsof het werk van God met het Joodse volk definitief ten einde ging. De schrijver blijft echter geloven dat God zijn in gang gezette werk zal verder zetten en dat Hij, zoals vroeger, blijft rekenen op enkelen. Hij herneemt hiervoor de term het ‘uitverkoren volk’ en noemt het nu eens ‘Jacob’, dan weer ‘Israël’.

Om Maria te duiden midden tussen de kwetsbare ‘uitverkorenen’ van God puurt Montfort een paar een zinnetjes uit het boek Ecclesiasticus. Ik vertaal de term ‘uitverkorenen’ met de betekenisvolle uitdrukking ‘mijn medestanders’ of ‘mijn vrienden’.

"Daar is uw plaats"
Onze schrijver laat God de Vader tot Maria zeggen: “Vestig u in Jacob.” Daar - midden tussen mijn ‘uitverkorenen’, mijn medestanders, mijn vrienden - is uw plaats; wees voor hen een echte moeder (29-30).

En God de Zoon zegt tot Maria: Israël zal uw erfdeel zijn. Ontvang het Godsvolk als erfdeel, het wordt uw bezit. Draag er verantwoordelijkheid voor: “Als een goede moeder moet u hen voortbrengen, voeden, grootbrengen en als grote Meesteres moet u hen leiden, besturen en verdedigen” (31).

God de heilige Geest van zijn kant zegt tot haar: Schiet wortel in mijn uitverkorenen”… Wees werkzaam in hen. “Laat al uw deugden wortel schieten in mijn ‘vrienden’ om ze te doen groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade… Laat Mij met vreugde in hen de wortels terugvinden van uw onoverwinnelijk geloof, uw diepe nederigheid, uw algehele versterving, uw verheven gebed, uw vurige naastenliefde en al uw andere deugden…” (34).

“…Wanneer Maria eenmaal in een ziel heeft wortel geschoten, dan brengt zij er
wonderen van genade voort zoals zij alleen dat kan.” (35).
“…Wanneer de heilige Geest, haar Bruidegom, haar in een ziel aantreft dan vliegt Hij erheen,
neemt er volledig zijn intrek en deelt zich overvloedig mee aan die ziel” (36). 

Als conclusie
Het kan niet anders dan dat Maria een grote zeggingsschap over de ‘vrienden’ van God heeft gekregen, trouwens de geschiedenis getuigt ervan dat Zij haar taak ter harte neemt (37- 48).
De volgende aflevering zal gaan over Maria en de voltooiing van Gods werk (49-59).

p. Frans Fabry
Nota:
De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de nummers in Ware Godsvrucht. LG met een cijfer verwijst naar het conciliedocument Lumen Gentium.

"Voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste" - WG 14

Verdieping in het artikel: 'Catechese in de school bij Maria' - oktober. 
Hier volgt een integraal stukje tekst waarnaar verwezen wordt. 
We lezen in de Ware Godsvrucht nr. 14:
14. Ik erken met heel de Kerk dat Maria enkel een schepsel is, 
voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste, en dat zij dus, 
vergeleken bij Zijn oneindige majesteit, 
minder betekent dan een atoom of liever helemaal niets. 
Alleen Hij is immers “Die Is” (Ex 3,14).
Bijgevolg heeft die verheven Heer, die steeds onafhankelijk en zichzelf voldoende is,
voor het volvoeren van Zijn wilsbeschikkingen
en het manifesteren van Zijn heerlijkheid de allerheiligste Maagd,

absoluut gesproken, niet nodig gehad en ook nu heeft Hij haar niet nodig.
Hij hoeft maar te willen om alles tot stand te brengen.

De Schepping - WG 15 en 18


Verdieping van de tekst 'Catechese in de school bij Maria'
met artikel 15 en 18 uit 'De Ware Godsvrucht':

15. Wanneer ik echter uitga van de zaken zoals ze zijn
en zie dat God Zijn grootste werken heeft willen beginnen
en voltooien door bemiddeling van de allerheiligste Maagd,
vanaf het ogenblik dat Hij haar geschapen had,
dan mogen wij met een gerust hart aannemen
dat Hij in alle eeuwigheid niet van gedragslijn zal veranderen.
Hij is immers God: Hij verandert niet van idee of van handelwijze (Ps 102,26-28).


18. God de Zoon is in haar maagdelijke schoot neergedaald als de nieuwe Adam 
in zijn aards paradijs: Hij wilde er Zijn welbehagen vinden en in verborgenheid
wonderwerken van genade verrichten.
Deze mens geworden God vond er Zijn vrijheid in zich opgesloten te zien in haar schoot;
en Hij heeft Zijn kracht in volle glorie ontplooid met zich te laten dragen door dat meisje. (...)
Wat een bewonderenswaardige en onbegrijpelijke afhankelijkheid van een God!


Maria en de Kerk - WG 20 en LG 62


Wanneer wij verder lezen in het artikel 'Catechese in de school bij Maria', dan komen we aan de passage:  'Maria en de Kerk'.
Hierbij lezen we wat Grignion de Montfort schreef in de Ware Godsvrucht nr 20:

20. God de heilige Geest is onvruchtbaar in God,
Hij brengt immers geen andere goddelijke persoon voort;
maar door Maria, die Hij tot Bruid heeft genomen,
is Hij vruchtbaar geworden.
Met haar, in haar en uit haar heeft Hij Zijn meesterwerk
tot stand gebracht:een mens geworden God.
Op dezelfde wijze verwekt Hij nog dagelijks, 
tot het einde van de wereld, de voorbeschikten, namelijk de ledematen
van het lichaam van dat aanbiddelijk hoofd.
Om Jezus Christus in een ziel voort te brengen
en die ziel in Jezus Christus,
werkt Hij dan ook des te krachtiger naarmate Hij er Maria, 
Zijn geliefde en onafscheidelijke Bruid, inniger aanwezig vindt.


Wat verder in de tekst lezen we een stukje uit het Kerkelijk document 'Lumen Gentium'.
We citeren het hier nogmaals:


“Met moederlijke liefde draagt zij zorg voor de broeders en zusters van haar Zoon
die nog onderweg zijn, en in gevaren en angsten  verkeren,
tot zij het gezegende vaderland bereiken” (LG 62).

De term 'uitverkorenen'


Op dezelfde wijze ziet Montfort de plaats van Maria in de Kerk. Om het onder woorden te brengen grijpt hij naar het opmerkelijke boek Ecclesiasticus, nu Wijsheid van Jesus Sirach genaamd, een joodse schrijver in de tweede eeuw voor Christus. Hij wilde zijn geloofsgenoten bemoedigen en daar was alle reden toe. Inderdaad, van het Joodse volk dreigde niets meer over te blijven. Niet alleen was het land reeds lang door de Syriërs bezet, maar bovendien had de nieuwe koning op het tempelplein in Jeruzalem een groots beeld opgericht ter ere van Zeus en verhinderde er elke andere cultus. Het was voor de overgebleven gelovigen alsof het werk van God met het Joodse volk definitief ten einde ging. De schrijver blijft echter geloven dat God zijn in gang gezette werk zal verder zetten en dat Hij, zoals vroeger, blijft rekenen op enkelen. Hij herneemt hiervoor de term het ‘uitverkoren volk’ en noemt het nu eens ‘Jacob’, dan weer ‘Israël’.
Om Maria te duiden midden tussen de kwetsbare ‘uitverkorenen’ van God puurt Montfort een paar een zinnetjes uit het boek Ecclesiasticus. Ik vertaal de term ‘uitverkorenen’ met de betekenisvolle uitdrukking ‘mijn medestanders’ of ‘mijn vrienden’.

Daar is uw plaats

WG 29 - 31 - 34 - 35 - 36 - 37 - 38 - 39 - 43


Tot slot komen wij bij het hoofdstukje uit het artikel van oktober 'Catechese in de school bij Maria': "Daar is uw plaats".  We bieden u hierbij enkele geciteerde artikels aan uit het boekje 'De Ware Godsvrucht':

29. God de Vader wil tot aan het einde van de wereld kinderen voortbrengen door Maria. Hij spreekt tot haar: “Vestig u in Jakob” (V/Eccli 24,13). Dat wil zeggen: vestig uw vaste woonplaats, uw zetel, in Mijn kinderen, namelijk Mijn uitverkorenen, die door Jakob worden voorafgebeeld.

31. Als een goede moeder moet u hen voortbrengen, voeden, grootbrengen
en als hun Oppermeesteres moet u hen leiden, besturen en verdedigen.

34. God de heilige Geest wil zich uitverkorenen vormen in haar en door haar. “Schiet wortel in Mijn uitverkorenen” (V/Eccli 24,13), zegt Hij tot haar: Mijn beminde,
Mijn Bruid, laat al uw deugden wortel schieten in Mijn uitverkorenen
om ze te doen groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade.
Toen u op aarde leefde en de verhevenste deugden beoefende,
heb Ik in u zoveel genoegen gesteld, dat Ik u nog op aarde wens te vinden,
terwijl u toch in de hemel bent. Herschep daarom uzelf in Mijn uitverkorenen.
Laat Mij met vreugde in hen de wortels terugvinden van uw onoverwinnelijk geloof,
diepe nederigheid, algehele versterving, verheven gebed, vurige naastenliefde,
vaste hoop en al uw andere deugden. U bent voor Mij nog altijd dezelfde trouwe,
zuivere en vruchtbare Bruid: laat daarom uw trouw Mij getrouwen,
uw zuiverheid Mij maagden en uw vruchtbaarheid Mij uitverkorenen en tempels schenken.

35. Wanneer Maria eenmaal in een ziel heeft wortel geschoten,
dan brengt zij er wonderen van genade voort zoals zij alleen dat kan.
Zij alleen immers is de vruchtbare maagd die haar weerga nooit heeft gehad
noch ooit zal hebben in zuiverheid en vruchtbaarheid.

Maria heeft samen met de heilige Geest het grootste wonderwerk aller tijden voortgebracht:
een Godmens. Zij zal dus ook de grootste wonderwerken tot stand brengen
die er in de loop van de laatste tijden zullen zijn.
Haar hoogst eigen taak is het de grote heiligen te vormen en op te voeden
die leven zullen tegen het einde van de wereld.
Want alleen deze uitzonderlijke en wonderbare maagd kan, 
in vereniging met de heilige Geest, zo uitzonderlijke en buitengewone wonderwerken tot stand brengen.

36. Wanneer de heilige Geest, haar Bruidegom, haar in een ziel aantreft
dan vliegt Hij erheen, neemt er volledig Zijn intrek en deelt zich overvloedig mee aan die ziel.
En wel in dezelfde mate waarin zo iemand plaats ingeruimd heeft voor Zijn Bruid.  

37. Uit alles wat ik hier gezegd heb volgen enige voor de hand liggende conclusies:
Ten eerste: Maria moet van God een grote zeggenschap over de uitverkorenen hebben
ontvangen. Hoe wil zij anders in hen haar intrek nemen,
zoals God de Vader haar opgedragen heeft; en hen als hun moeder vormen,
voeden en voortbrengen voor het eeuwige leven?
Hoe wil zij hen als haar onvervreemdbaar bezit hebben,
hen vormen in Jezus Christus en Jezus Christus in hen?
Hoe wil zij haar deugden wortel doen schieten in hun hart
en de onafscheidelijke gezellin van de heilige Geest zijn voor al diens genadewerken?
Dit alles kan zij alleen, zeg ik, wanneer zij krachtens een bijzondere gunst
van de Allerhoogste recht en heerschappij over hun zielen bezit.
Door het feit dat Hij haar gezag verleende over Zijn enige en eigen Zoon
gaf Hij haar dit ook over Zijn aangenomen kinderen;
en niet alleen over hun lichaam, wat niet veel zaaks zou zijn, maar ook over hun ziel.

38. Maria is Koningin van hemel en aarde door genade, zoals Jezus er Koning van is
door Zijn wezen en door verwerving. Welnu, het Rijk van Jezus Christus bestaat voornamelijk
in het hart, dat wil zeggen het innerlijk van de mens, volgens deze tekst:
“Het Rijk van God is binnen in ons” (V/Lc 17,21).
Zo bestaat ook het Rijk van de allerheiligste Maagd in het innerlijk van de mens,
dat wil zeggen in zijn ziel. Vooral daar ontvangt zij samen met haar Zoon meer glorie
dan in alle zichtbare schepselen. Vandaar dat wij haar met de heiligen kunnen noemen:
“Koningin van de harten”.

39. Ten tweede: wanneer het waar is dat de allerheiligste Maagd voor God noodzakelijk is,
met een noodzaak die men “voorwaardelijk” noemt als gevolg van Zijn wilsbeschikking,
dan is zij nog veel meer noodzakelijk voor de mensen om hun einddoel te bereiken.
Men moet de devotie tot de allerheiligste Maagd dus niet gelijkstellen met vormen van
verering voor andere heiligen. De eerste is immers noodzakelijker en niet iets overbodigs.

43. Als de devotie tot de allerheiligste Maagd voor alle mensen noodzakelijk is,
alleen al om hun heil te bewerken, dan geldt dit met nog veel meer reden voor wie
tot een bijzondere volmaaktheid zijn geroepen.
Ik geloof namelijk niet, dat iemand een intieme eenheid met de Heer
en een volkomen getrouwheid aan de heilige Geest kan verkrijgen,
wanneer hij niet innig verbonden is met de allerheiligste Maagd
en geheel aangewezen op haar bijstand.