Pagina's

vrijdag 2 december 2011

Catechese in de school bij Maria (4)


Commentaar op de Ware Godsvrucht van Montfort (60 – 89)

De heilige Montfort geeft zelf de inleiding: “Tot nu toe hebben we iets gezegd over de noodzakelijkheid van de devotie tot de allerheiligste Maagd. Met Gods hulp zal ik verderop aangegeven waarin die devotie bestaat. Maar eerst behandel ik enkele basiswaarheden, die licht zullen werpen op de verheven en hechtgefundeerde devotie, die ik bekend wil maken” (60).

Jezus Christus

Laat ik beginnen met een misvatting: meerderen denken dat bij Montfort Maria in het centrum van de belangstelling staat, dit is gewoon fout. Hij is formeel: een devotie die niet Jezus Christus als einddoel heeft is onjuist en misleidend. Een prachtige Jezus-belijdenis vloeit uit zijn pen. Het is de moeite waard om bij elk onderdeel te blijven stilstaan en het je eigen te maken:

“Hij is de enige meester om ons te onderwijzen, de enige heer waarvan wij afhankelijk dienen te zijn, het enige hoofd waarmee wij verenigd moeten worden. Wij hebben geen ander model om ons naar te voegen, geen andere geneesheer die ons genezen kan, geen andere herder die ons voeden moet. Hij is de enige weg die ons moet leiden, de enige waarheid om te geloven, het enige leven dat ons groeikracht moet geven, kortom: ons enige alles in alles dat ons genoeg moet zijn. Er is onder de hemel geen enkele andere naam gegeven waardoor wij gered moesten worden dan de naam Jezus. God heeft  geen enkel ander fundament gelegd voor ons heil, onze volmaaktheid en verheerlijking dan Jezus Christus…”(61).

En hij besluit: “Indien wij dus deze hechtgefundeerde devotie tot de allerheiligste Maagd verspreiden, dan doen wij dat enkel en alleen om die tot Jezus Christus des te beter ingang te doen vinden. Wij beogen niets anders dan een gemakkelijk en gewaarborgd middel aan te reiken om Jezus Christus te vinden” (62).  Dit uitgangspunt dien je vast te houden als de devotie wilt begrijpen die onze auteur aanreikt. Het is een eerste pijler waarop hij steunt.

Echter, deze pijler staat niet zo maar in het lege, los van alles. Hoe beslissend ook, hij vormt een deel van een groots ‘bouwwerk’, de onderneming van God ten voordele van de mensen. Hierbij vormt Maria een schakel die je niet kan wegdenken zonder het christendom te verminken. Bovendien, verderop zal hij aanduiden dat zelfs iedere gedoopte een kostbare schakel vormt. Vanuit dit inzicht zal hij gaan spreken over ware godsvrucht, ware gods-dienst – dienst aan God.

De onwetendheid hieromtrent heeft hem zozeer aangegrepen, dat hij zijn lezers uit het oog verliest en – in een aangrijpend gebed tot Jezus – zijn beklag doet over het feit dat menige verantwoordelijke van de catechese de ‘noodzakelijke band’ niet kent tussen Jezus en Maria. Hij stort zijn hart uit en zegt dingen die hij in het openbaar waarschijnlijk anders zou formuleren, minder kwetsend voor sommige geleerden, maar ze staan op papier en iedereen kan ze lezen. Het is een klacht van meerdere bladzijden. Voor degenen die het boekje hebben: het zijn de nummers 63 tot 67.

Je hebt ‘ja’ gezegd

Je hebt ‘ja’ gezegd, en daarom behoor je aan Jezus toe, en doe je ook niet zo maar wat je wilt. Een uitspraak als deze roept ongetwijfeld, nu nog meer dan vroeger, opstandigheid op: de vrije wil is toch een van de hoogste menselijke waarden!

Is dat zo: omdat ik christen ben, doe ik niet meer wat ik wil? Aan dit soort bevraging gaat de catechese misschien te gemakkelijk voorbij. Maar toch, als christen kies je – en het is zo dat je bij elke keuze andere mogelijkheden laat vallen en je doet dus niet meer zo maar wat je wilt. Is men er zich van bewust dat men bij de doop -  en bij de hernieuwing van de doopbeloften – een vrije keuze maakt, dat het zelfs om een verbond gaat, een ‘contract’ als het ware aangaat?

Ter herinnering. Het doopsel staat in de lijn van de roepingen doorheen de hele Bijbel? En op dat punt is God niet veranderd – zo onderstreept Montfort. Denkend aan vele anderen, heeft Hij zich in het verleden tot enkelingen gericht, en Hij doet dat nog steeds. Bij je doop richtte Hij zich tot jou, maar dacht tegelijk aan de velen die jij op je levensweg kunt ontmoeten, die Hij , dankzij jou, kan bereiken. Hij vraagt je: wil je mijn medewerker zijn, wil je de gist zijn in het deeg, het zout op de aarde? Door ‘ja’ te antwoorden gebeurt er iets wonderbaars: God die zich aan jou bindt, en jij aan Hem. Dat is de doopgenade. Deze verbintenis dien je levend te houden en dit beoogt de devotie die Montfort aanreikt: de doopgenade dagelijks activeren.

Met beelden – her en der uit de evangelies geplukt – verwoordt Montfort de roeping van de gedoopte. Met zijn ja-woord is hij vrijwillige medewerker geworden van Jezus Christus. Ik citeer hier weer een stukje waar je niet te vlug overheen moet lezen: “…Om dezelfde reden vergelijkt de Heilige Geest ons met bomen die in het veld van de Kerk langs de genadewateren zijn geplant en die op hun tijd vruchten moeten voortbrengen; met wijnranken waarvan Jezus Christus de wijnstok is en die goede druiven moeten opleveren; met een kudde waarvan Jezus Christus de herder is en die zich moet vermenigvuldigen en melk geven; met goede grond, door God bebouwd, waarin het zaad zich vermenigvuldigt en dertig-, zestig- of honderdvoudig opbrengt. Jezus Christus heeft de onvruchtbare vijgenboom vervloekt en de onnutte knecht – die zijn talent niet productief maakte – veroordeeld. Uit dit alles blijkt wel duidelijk dat Jezus Christus van ons, schamele schepselen, enige vrucht wil ontvangen: onze goede werken…” (68).

“Slaven”?

In deze context snijdt Montfort een heikel punt aan waar velen over struikelen, vroeger misschien nog meer dan nu: hij benadert een bepaalde slavernij op positieve wijze. Laten we eerst niet vergeten dat Montfort en zijn tijdgenoten slavernij kenden. Toen bestond de slavernij nog. In de tijd dat Montfort schreef stond de haven van Nantes (in West-Frankrijk waar hij actief was) bekend voor zijn handel in ‘ebbenhout’, een verhullend woord voor het verschepen van Afrikaanse slaven.

Toch gebuikt Montfort juist de term slaaf om de christelijke dienstbaarheid in haar diepste vorm aan te duiden, een vrijwillige en onbaatzuchtige inzet. Hij besteedt er meerdere bladzijden aan (de nummers 69 – 73) en haalt een reeks filosofische en bijbelse argumenten aan. Degenen die de tekst onder ogen hebben kunnen ze zelf doornemen en ze een voor een afwegen.  Ik verwijs eenvoudig naar een menselijke ervaring en wijsheid, de liefde namelijk tussen twee mensen. Als zij trouwen vanuit berekening of persoonlijke voordelen najagen, dan heeft hun huwelijk geen stevige basis. Liefde echter verwekt dynamiek en geeft aan de plichten die eruit voortvloeien een heel andere kleur.  Het spreekwoord “voor wat hoort wat” wordt naar de achtergrond verschoven. Wees tegenover God gratis, zoals Hij gratis is tegenover jou. Het is ook een belangrijk thema bij Paulus die trouwens de term slaaf toepast niet alleen op zichzelf, maar ook op Christus.

‘Toebehoren’ aan Maria?

Zoals ik hogerop al zei: Jezus Christus is een unieke pijler in het bouwwerk van God, maar deze pijler staat niet in de leegte: Hij is er voor de mensen. Zij vormen een tweede pijler, zo heeft God het gewild. Tussen beiden is een unieke band tot stand gekomen, sinds Abraham. Dankzij het volle ja-woord van Maria is een eeuwig en altijddurend verbond tot stand gekomen, onomkeerbaar.

Dankzij haar ja-woord van toen kunnen wij zelf dat verbond intreden. Dit gebeurt bij het doopsel. Daarom kunnen wij terecht zeggen dat haar ja-woord nog altijd doorklinkt en voortduurt tot het Lichaam van Christus zijn volle gestalte heeft gekregen. De zaak van Christus is de zaak van Maria, en omgekeerd. Er kan geen tweespalt zijn tussen beiden. Maria verlangt niets vuriger dan ons met haar Zoon te verenigen. Je kunt gerust zijn, zo redeneert Montfort, dienstbaarheid aan haar kan niet anders dan gericht staan op Christus. En hij aarzelt niet om de logica door te trekken: slaaf zijn voor Jezus Christus of voor Maria komt op hetzelfde neer, het is een vrijwillige en onbaatzuchtige inzet voor hetzelfde werk.

Door God aangeboden

De derde, vierde en vijfde waarheid die Montfort aanreikt (de nummers 78 – 89) hangen nauw samen. Ik resumeer: wees eerlijk en overschat jezelf niet, zo laat hij verstaan. Zonder expliciete hulp van Maria is Godgericht leven mogelijk, maar wees verstandig en wend de hulp aan die Jezus, voor zijn sterven, zelf heeft aangeboden: “Dit is je moeder.”

Het is een gouden raad om Maria in je leven op te nemen, want – en ik gebruik een eerder aangehaalde bewoording – “als de Heilige Geest de wortel van haar deugden in je hart kan doen opschieten, ga je niet enkel Jezus Christus ontmoeten zoals Hij is, maar Hij gaat meer en meer in jou tot leven komen; in jou wordt dan een nieuwe mens geboren.”

Alvorens in te gaan op de wijze waarop je meer en meer open komt te staan voor die werking van de Heilige Geest, zal Montfort aanduiden waarin deze devotie zich onderscheidt van tal van andere Mariadevoties, een belangrijk hoofdstuk waar we de volgende keer zullen op ingaan (90 – 118)

Frans Fabry

woensdag 30 november 2011

Jezus Christus WG 61 - 62

Meerderen denken dat bij Montfort Maria in het centrum van de belangstelling staat, dit is gewoon fout. Hij is formeel: een devotie die niet Jezus Christus als einddoel heeft is onjuist en misleidend. En prachtige Jezus-belijdenis vloeit uit zijn pen. Het is de moeite waard om bij elk onderdeel te blijven stilstaan en het je eigen te maken.  


We lezen daarom in de Ware Godsvrucht de nummers 61 en 62:



61. Jezus Christus onze Verlosser, waarlijk God en waarlijk mens,
moet het einddoel van al onze devoties zijn, anders zijn ze onjuist en misleidend.

Jezus Christus is “Alfa en Omega” (Apk 21,6), begin en einde van alles.
Naar het woord van de Apostel werken wij alleen maar
om “ieder mens tot volmaaktheid te brengen in Jezus Christus” (Ef 4,13).
“In Hem alleen immers woont de gehele volheid van de godheid” (Kol 2,9)
en alle andere volheid van genaden, deugden en volmaaktheden.
“In Hem alleen worden wij gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef 1,13).

Hij is de enige Meester om ons te onderwijzen, de enige heer waarvan wij afhankelijk dienen te zijn, het enige hoofd waarmee wij verenigd moeten worden.
Wij hebben geen ander model om ons naar te voegen, geen andere geneesheer die ons genezen, geen andere herder die ons voeden moet.
Hij is de enige weg die ons moet leiden, de enige waarheid om te geloven, het enige leven dat ons groeikracht moet geven, kortom: ons enige alles in alles dat ons genoeg moet zijn.
 “Er is onder de hemel geen enkele andere naam gegeven waardoor wij gered
moesten worden” (Hnd 4,12) dan de naam Jezus.
God heeft ons geen enkel ander fundament gelegd voor ons heil,
onze volmaaktheid en verheerlijking dan Jezus Christus.
Elk gebouw dat niet op deze vaste rots is gevestigd, is op drijfzand gefundeerd
en zal onvermijdelijk vroeg of laat instorten.
Iedere gelovige die niet met Hem verenigd is als een rank met de wijnstok,
zal afvallen en verdorren, alleen nog maar goed
om in het vuur geworpen te worden (Joh 15,6).
Buiten Hem is alles slechts afdwaling, leugen, onrecht, nutteloosheid,
dood en veroordeling. Maar als wij in Jezus Christus leven en Jezus Christus in ons,
hebben wij geen veroordeling te vrezen (Rom 8,1).
Noch engelen in de hemel, noch mensen op aarde, noch kwelgeesten in de hel,
noch enig ander schepsel kan ons schaden,
omdat het ons “niet kan scheiden van de liefde van God,
die in Jezus Christus is” (Rom 8,39).

Door Jezus Christus, met Jezus Christus en in Jezus Christus kunnen wij alles:
alle eer en glorie brengen aan de Vader in eenheid met de heilige Geest;
volmaakt worden en voor onze medemens een goede geur van eeuwig leven zijn.

62. Indien wij dus deze hecht gefundeerde devotie tot de allerheiligste Maagd verspreiden,
dan doen wij dat enkel en alleen om die tot Jezus Christus
des te beter ingang te doen vinden. Wij beogen niets anders
dan een gemakkelijk en gewaarborgd middel aan te reiken om Jezus Christus te vinden.
Als de devotie tot de heilige Maagd ons van Jezus Christus verwijderde,
zouden wij ze moeten verwerpen als een duivelse begoocheling.
Maar het tegendeel is waar. Zoals ik al eerder aangetoond heb
en nog verder zal duidelijk maken, is deze devotie voor ons enkel noodzakelijk
om ten volle Jezus Christus te vinden en Hem innig lief te hebben en trouw te dienen.

De onwetendheid - WG 63 - 67

De onwetendheid over de ware gods-dienst - dienst aan God, heeft Montfort zozeer aangegrepen, dat hij zijn lezers uit het oog verliest en - in een aangrijpend gebed tot Jezus - zijn beklag doet over het feit dat menige verantwoordelijke van de catechese de 'noodzakelijke band' niet kent tussen Jezus en Maria. Hij stort zijn hart uit en zegt dingen die hij in het openbaar waarschijnlijk anders zou formuleren, minder kwetsend voor sommige geleerden, maar ze staan op papier en iedereen kan ze lezen. Het is een klacht van meerdere bladzijden.
Je kan ze hieronder lezen zoals ze staan in het boekje van 'De Ware Godsvrucht'. Het zijn de nummers 63 tot en met 67.


63. Hier wend ik mij een ogenblik tot U, beminnelijke Jezus,
om mij bij Uw goddelijke Majesteit liefdevol te beklagen over het feit
dat de meeste christenen, zelfs de geleerdsten,
niet de noodzakelijke band kennen tussen U en Uw heilige Moeder.

Heer, U bent altijd met Maria en Maria is altijd met U.
Zij kan niet zonder U, want anders zou zij ophouden te zijn wat zij is.
Zij is door de genade zozeer omgevormd in U, dat zij niet meer leeft of bestaat.
U alleen, Jezus, leeft en heerst in haar volkomener dan in alle engelen en zaligen.
Als men eens wist hoeveel heerlijkheid en liefde U in dit bewonderenswaardige
schepsel ontvangt, dan zou men voor U en voor haar heel andere gevoelens
koesteren dan nu. Zij is zo één met U, dat men nog eerder het licht zou kunnen
scheiden van de zon en de hitte van het vuur. Of nog sterker: men zou eerder
alle engelen en heiligen van U kunnen verwijderen dan de van God vervulde Maria;
want zij bemint U vuriger en verheerlijkt U volmaakter dan al Uw andere schepselen samen.

64. Is het dan niet vreemd en betreurenswaardig, beminnelijke Meester,
als men de onwetendheid en duisternis ziet waarin de mensen op aarde
met betrekking tot Uw heilige Moeder verkeren?
En nu spreek ik nog niet eens van afgodendienaars en heidenen,
want die kennen U niet, laat staan dat ze haar zouden willen kennen.
Ik bedoel zelfs geen ketters en schismatieken; die hebben zich immers van U
en van Uw heilige Kerk afgescheiden en daarom zullen zij er zich wel voor wachten,
Uw heilige Moeder te vereren. Neen, ik heb het over katholieke christenen, 
zelfs over doctoren onder de katholieken; beroepshalve houden zij anderen
de waarheid voor, maar van U en Uw heilige Moeder hebben ze enkel
een theoretische, dorre, onvruchtbare en vrijblijvende kennis.
Alleen bij hoge uitzondering handelen die heren over Uw heilige Moeder
en de haar verschuldigde devotie; zogezegd omdat zij vrezen
dat men er misbruik van maakt en door een overdreven verering
van Uw heilige Moeder U beledigt. Zij zien of horen wel eens dat een of andere
vereerder van de heilige Maagd dikwijls op een tedere, krachtige en overtuigende
manier over de devotie tot die goede moeder spreekt, en verkondigt dat dit
een zeker, feilloos middel is, een korte en veilige, smetteloze en voortreffelijke
weg en een wonderlijk geheim om U volkomen te leren kennen en liefhebben.
Dan protesteren zij luidkeels tegen hem en met alle mogelijke drogredenen
proberen ze hem aan te tonen, dat hij niet zoveel over de heilige Maagd moet spreken:
dat er grote misbruiken in deze devotie zijn ingeslopen en dat we ons best moeten
doen die uit te roeien. Het zou namelijk beter zijn over U te spreken
dan mensen te brengen tot devotie ten opzichte van de heilige Maagd,
want van haar houden ze toch al genoeg.

Het gebeurt wel eens dat ze over de godsvrucht tot Uw heilige Moeder handelen,
maar dan niet om die ingang te doen vinden en ertoe over te halen,
maar om de misbruiken ervan uit te roeien.
Met dat al koesteren die heren geen greintje vroomheid of tedere genegenheid
jegens U, juist omdat ze niets voor Maria voelen.
De rozenkrans, het schapulier en het rozenhoedje beschouwen ze als kwezelarij,
typisch voor onwetenden: men kan wel zonder die dingen zalig worden.
Wanneer hun een Mariavereerder in handen valt die het rozenhoedje bidt
of een andere devotievorm jegens haar beoefent,
dan zullen zij hem weldra tot andere inzichten en gevoelens brengen;
ze raden hem aan de zeven boetpsalmen te bidden in plaats van het rozenhoedje,
en de godsvrucht tot Jezus Christus te beoefenen in plaats van die tot de heilige Maagd.

Beminnelijke Jezus, zijn die mensen nu werkelijk bezield met Uw geest?
Doen zij U een genoegen met zulk een handelwijze?
Kan men U een plezier doen wanneer men, uit vrees U te mishagen,
niet alle moeite doet Uw Moeder aangenaam te zijn? 
Staat de devotie tot Uw heilige Moeder die tot U soms in de weg?
Eigent zij zich de haar bewezen eer soms zelf toe? Leeft zij in een wereld apart?
Is zij een vreemde die niets met U te maken heeft?
Is het U onaangenaam als men haar wil behagen?
En wie zich uit liefde aan haar wegschenkt, scheidt die zich af,
verwijdert die zich van de liefde tot U?

65. Maar, beminnelijke Meester, zelfs in de veronderstelling dat al die vragen
een bevestigend antwoord moesten krijgen, dan zouden de meeste geleerden,
tot straf voor hun hoogmoed, niet méér afstand nemen van de devotie
tot Uw heilige Moeder en er zich niet méér onverschillig voor tonen dan ze nu al doen.

Bewaar mij, Heer, bewaar mij voor hun gevoelens en praktijken.
Laat mij enigszins delen in Uw gevoelens van dankbaarheid, hoogachting,
eerbied en liefde ten opzichte van Uw heilige Moeder.
Want dan zal ik steeds meer leven als U en U van meer nabij volgen,
en zo U des te meer beminnen en verheerlijken.

66. Alsof ik tot hiertoe nog niets ter ere van Uw heilige Moeder had gezegd,
“verleen mij de gunst haar waardig te prijzen” (Bonaventura),
en dat ondanks al haar vijanden, die Uw vijanden zijn.
Laat mij hen, samen met de heiligen, uitdrukkelijk zeggen:
“Wie Gods heilige Moeder beledigt,
hoeft niet te rekenen op Zijn barmhartigheid” (Wilhelmus van Parijs).

67. Geef mij een vurige liefde voor U, om zo van Uw barmhartigheid
een waarachtige devotie tot Uw heilige Moeder te verkrijgen
en de hele wereld daartoe aan te zetten.
Aanvaard daarom de brandende bede die ik samen met de heilige Augustinus
en Uw echte vrienden tot U richt:
“Gij zijt de Christus, mijn heilige vader, mijn liefdevolle God en machtige koning,
mijn goede herder, mijn enige meester, mijn beste helper,
mijn schoonste welbeminde, mijn levensbrood, mijn priester in eeuwigheid,
mijn gids naar het vaderland, mijn ware licht, mijn heilige zoetheid, mijn rechte weg,
mijn uitmuntende wijsheid, mijn pure eenvoud, mijn vreedzame eendracht,
heel mijn bescherming, mijn voortreffelijk erfdeel, mijn eeuwig heil.......
Christus Jezus, lieflijke Heer, waarom heb ik in heel mijn leven iets anders bemind,
waarom iets anders begeerd dan U, Jezus, mijn God?
Waar was ik wanneer ik in mijn geest niet met U was?
Al mijn verlangens, van nu af moet gij eindelijk ontvlammen 
en in de Heer Jezus uitstromen; haast u, gij hebt tot nu toe genoeg getalmd;
spoedt u waarheen gij gaat; zoekt wie gij zoekt. Jezus,
wie U niet bemint zij vervloekt; wie U niet bemint moge
met bittere ervaringen worden vervuld...
Lieve Jezus, heel mijn goede gezindheid die past bij het lofprijzen van U,
moge U beminnen, in U haar behagen scheppen, U bewonderend aanschouwen.
God van mijn hart en mijn erfdeel, Christus Jezus, laat mijn hart zich losmaken
van zijn levensadem en moge Gij in mij leven,
en moge de levende vuurkool van Uw liefde mijn levensgeest doen ontbranden
en groeien tot een volmaakt vuur;
moge het steeds branden op het altaar van mijn hart,
gloeien in mijn binnenste, vlammen in de geheime plekken van mijn ziel;
moge ik op de dag van mijn voleinding volmaakt bevonden worden bij U. Amen.”

Ik heb hier dit prachtige gebed van de heilige Augustinus willen weergeven;
dan kunnen degenen die dit wensen,
het dagelijks bidden om de liefde tot Jezus te vragen
die wij door de van God vervulde Maria trachten te verkrijgen.

Je hebt 'ja' gezegd - WG 68

Met beelden - her en der uit de evangelies geplukt - verwoordt Montfort de roeping van de gedoopte. Met zijn ja-woord is hij vrijwillige medewerker geworden van Jezus Christus.
Ik citer hier weer een stukje waar je niet te vlug overheen moet lezen ( WG 68):

"... Om dezelfde reden vergelijkt de heilige Geest ons met bomen die in het veld van de Kerk langs de genadewateren zijn geplant en die op hun tijd vruchten moeten voortbrengen; met wijnranken waarvan Jezus Christus de wijnstok is en die goede druiven moeten opleveren; met een kudde waarvan Jezus Christus de herder is en die zich moet vermenigvuldigen en melk geven; met goede grond, door God bebouwd, waarin het zaad zich vermenigvuldigt en dertig-, zestig- of honderdvoudig opbrengt. Jezus Christus heeft de onvruchtbare vijgenboom vervloekt en de onnutte knecht - die zijn talent niet productief maakte - veroordeeld. Uit dit alles blijkt wel duidelijk dat Jezus Christus van ons, schamele schepselen, enige vrucht wil ontvangen: onze goede werken..." 


"Slaven"? WG 69 - 73

Montfort snijdt een heikel punt aan waar velen over struikelen, vroeger misschien nog meer dan nu: hij benadert een bepaalde slavernij op positieve wijze. Laten we eerst niet vergeten dat Montfort en zijn tijdgenoten slavernij kenden. Toen bestond de slavernij nog. In de tijd dat Montfort schreef, stond de haven van Nantes (in West-Frankrijk waar hij actief was) bekend voor zijn handel in 'ebbenhout', een verhullend woord voor het verschepen van Afrikaanse slaven.

We lezen in deze context de nummers 69 tot en met 73 in de Ware Godsvrucht:


69. Op twee manieren kan men in deze wereld aan een ander toebehoren
en aan zijn gezag onderworpen zijn: door gewone dienstbaarheid en door slavernij.
Daarom spreken wij ook van een dienaar en van een slaaf.

Door dienstbaarheid, zoals die algemeen voorkomt onder christenen,
verbindt men zich om een ander gedurende een bepaalde tijd ermee van dienst te zijn
tegen een bepaald loon of een zekere vergoeding.

Door slavernij is men totaal en voor de duur van zijn leven onderworpen aan een ander:
men moet dan zijn meester dienen zonder daarvoor enige aanspraak te kunnen maken
op loon of vergoeding, als een van diens dieren waarover hij recht heeft van leven en dood.

70. Er zijn drie soorten slavernij: een natuurlijke, een gedwongen
en een vrijwillige slavernij. Alle schepselen zijn slaaf van God op de eerste manier:
“Van de Heer is de aarde en alles wat zij bevat” (Ps 24,1);
de kwelgeesten en de verdoemden zijn het op de tweede, de rechtvaardigen en heiligen
zijn het op de derde manier. Deze laatste soort is de edelste vorm van slavernij,
aangezien ze God de meeste glorie verschaft. “God ziet naar het hart” (1 S 16,7),
vraagt het hart, noemt zichzelf dan ook de God van het hart of van de liefdevolle gezindheid.
Immers, door deze slavernij verkiest men God en Zijn dienst boven alles,
zelfs al zou de natuur er niet toe verplichten.

71. Er bestaat een hemelsbreed verschil tussen een dienaar en een slaaf.
1° Een dienaar geeft zijn meester niet alles wat hij is, wat hij bezit en wat hij door anderen
of door eigen werkzaamheid kan verkrijgen.
Maar een slaaf schenkt zich totaal aan zijn meester,
met al wat hij heeft en nog verkrijgen kan, zonder de minste uitzondering.
2° Een dienaar eist loon voor de diensten die hij zijn meester bewijst.
Maar al heeft een slaaf nog zo nauwgezet, ijverig en hard gewerkt,
hij heeft niets te vorderen.
3° Een dienaar kan, wanneer hij wil of tenminste als zijn diensttijd om is,
bij zijn meester weggaan.
Maar een slaaf heeft het recht niet om bij zijn meester weg te gaan wanneer hij wil.
4° Over zijn dienaar heeft een meester absoluut geen recht van leven of dood.
Indien hij hem dus zou doden als een van zijn lastdieren,
zou hij een onrechtmatige doodslag begaan. Wel echter bezit een meester,
krachtens de wet, dit recht over zijn slaaf. Hij kan hem verkopen aan wie hij wil;
ofwel hem doden zoals hij - alle vergelijking daargelaten - met zijn paard zou
kunnen doen. 5° Tenslotte, een dienaar blijft slechts tijdelijk in dienst van zijn meester,
een slaaf echter voor altijd.

72. In de menselijke samenleving is er niets waardoor we meer aan een ander toebehoren
dan door slavernij. Zo is er ook onder christenen niets waardoor we volstrekter
aan Jezus Christus en Zijn heilige Moeder toebehoren dan door slavernij uit vrije wil.
Jezus Christus heeft ons hierin zelf het voorbeeld gegeven, want uit liefde tot ons
heeft Hij de “gestalte van een slaaf aangenomen” (Fil 2,7).
Ook de heilige Maagd; zij noemde zichzelf dienstmaagd en slavin van de Heer.
De Apostel noemt zich eershalve “slaaf van Christus” (Rom 1,1).
Meermalen worden de christenen in de heilige Schrift
als “slaven van Christus” aangeduid. En volgens de juiste opmerking van een
belangrijk man betekende het woord servus vroeger alleen maar slaaf,
want dienaars zoals die van tegenwoordig bestonden er toen nog niet.
Meesters hadden uitsluitend slaven of vrijgelatenen in dienst.
Trouwens de Catechismus van het heilig Concilie van Trente
wil er geen enkele twijfel over laten dat wij slaven zijn van Jezus Christus
en noemt ons met een ondubbelzinnige term mancipia Christi, “slaaf van Jezus Christus”.

73. Daarvan uitgaande beweer ik dat wij Jezus Christus moeten toebehoren
en Hem dienen niet enkel als dienaren in loondienst, maar als slaven uit liefde.
Vanuit een intense liefde geven wij onszelf en leveren wij ons over aan Hem om
Hem als slaaf te dienen; en dat enkel en alleen voor de eer Hem toe te behoren.
Vóór het Doopsel waren wij slaaf van de duivel.
Door het Doopsel zijn wij slaaf van Jezus Christus geworden.
Een christen is ofwel slaaf van de duivel ofwel “slaaf van Jezus Christus”.

'Toebehoren' aan Maria?

Jezus Christus is een unieke pijler in het bouwwerk van God, maar deze pijler staat niet in de leegte: Hij is er voor de mensen. Zij vormen een tweede pijler, zo heeft God het gewild. Tussen beiden is een unieke band tot stand gekomen, sinds Abraham. Dankzij het volle ja-woord van Maria is een eeuwig en altijddurend verbond tot stand gekomen, onomkeerbaar.

Dankzij haar ja-woord van toen kunnen wij zelf dat verbonden intreden. Dit gebeurt bij het doopsel. Daarom kunnen wij terecht zeggen dat haar ja-woord nog altijd doorklinkt en voortduurt tot het Lichaam van Christus zijn volle gestalte heeft gekregen. De zaak van Christus is de zaak van Maria, en omgekeerd. Er kan geen tweespalt zijn tussen beiden. Maria verlangt niets vuriger dan ons met haar Zoon te verenigen. Je kunt gerust zijn, zo redeneert Montfort, dienstbaarheid aan haar kan niet anders dan gericht staan op Christus. En hij aarzelt niet om de logica door te trekken: slaaf zijn voor Jezus Christus of voor Maria komt op hetzelfde neer, het is een vrijwillige en onbaatzuchtige inzet voor hetzelfde werk.

Door God aangeboden - WG 78 - 89


De derde, vierde en vijfde waarheid die Montfort aanreikt (de nummers 78 - 89) hangen nauw samen. Ik resumeer: wees eerlijk en overschat jezelf niet, zo laat hij verstaan. Zonder expliciete hulp van Maria is Godgericht leven mogelijk, maar wees verstandig en wend de hulp aan die Jezus, voor zijn sterven, zelf heeft aangeboden: "dit is je moeder."


Het is een gouden raad om Maria in je leven op te nemen, want - en ik gebruik een eerder aangehaalde bewoording - "als de Heilige Geest de wortel van haar deugden in je hart kan doen schieten, ga je niet enkel Jezus Christus ontmoeten zoals Hij is, maar Hij gaat meer en meer in jou tot leven komen; in jou wordt dan een nieuwe mens geboren."

dinsdag 1 november 2011

Catechese in de school bij Maria (3)

Commentaar op de Ware Godsvrucht (49 - 49)

Stel dat je van iemand houdt en hem iets moois wilt aanbieden, maar het wordt niet aanvaard, wat blijft er over van het geschenk? In de ogen van de gever een pijnlijk souvenir, bij degene voor wie het bedoeld was, verdwijnt het gebaar in de prullenbak van het geheugen. Echter − met bewondering aanvaard krijgt het geschenk zijn volle waarde, er gebeurt iets tussen de gever en de ontvanger, een verbondenheid komt tot stand of wordt versterkt.

Over de kloof heen

Dit is beeldtaal, maar ze kan helpen om de handelwijze van God ten voordele van de mensen te verstaan. Het gaat inderdaad over een aanbod, zelfs meer: een verbond. Maar er is iets bijzonders, beide partijen zijn totaal verschillend. Tussen hen in bevindt zich een onoverbrugbare kloof: de een is onzichtbaar en heeft geen handen of voeten, de ander is van vlees en bloed. Hoe kunnen zij de handen in elkaar slaan, een verbond sluiten en uitvoeren? Enkel een God-mens zou hiertoe in staat zijn. In Jezus Christus is dat ook gebeurd. De schrijver van de Hebreeënbrief legt Hem dit betekenisvol gebed in de mond: “Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden u niet behagen. Toen zei Ik: Hier ben Ik…”  Diezelfde Jezus heeft over de kloof heen een weg geopend naar de Vader. Een nieuw en eeuwig verbond is tot stand gekomen en de uitvoering ervan kon doorgaan.

Steeds opnieuw naar de mensen komen

Het is fout als men denkt dat met de dood en verrijzenis van Jezus het werk af is, wel is toen een definitieve kering ingezet. De weg naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde is toen geopend, maar die weg moet worden gegaan. Niemand echter kan dit uit eigen kracht. Montfort zal het meermaals herhalen, Jezus Christus was de redder en is het nog steeds. Hoe? Op dezelfde wijze als de eerste keer, zo antwoordt onze auteur, namelijk door steeds opnieuw naar de mensen te komen. Om dit te verstaan moet je even met hem mee denken.

Door Maria is de redding van de wereld begonnen, door Maria ook moet ze worden voltooid”
(49), zo stelt onze schrijver. Kan zij, die in de hemel is, hier op aarde bijdragen tot de voltooiing
van het werk door Jezus aangezet?
Herinner je de bewoording die Montfort koos om de
zending te duiden die zij van God heeft meegekregen. “Uw vaste woonplaats is bij de mensen,
mijn uitverkorenen, mijn vrienden.” Als een goede moeder moet gij voor hen zorgen. Zoals gij biddend aanwezig was tussen de eerste leerlingen in het Cenakel, zo moet gij ook vandaag uw deugden wortel doen schieten bij ‘mijn vrienden’. Dan kan de kloof, ook vandaag, worden
overbrugd en kan Jezus telkens opnieuw mens worden in mensen. 

Vijandschap en ‘goed nieuws’ 

“Hoe wilt Gij dat ik zwijg?”, zo riep Montfort - uit na zijn verworven inzicht - en werd een onvermoeibaar verkondiger. Velen zijn onwetend, zij zijn zich niet bewust van het verbond dat God hen aanreikt en staan niet open voor het aanbod, daarom ook kan Hij niet krachtdadig in de wereld werkzaam zijn, zo besluit hij. Je moet aan God de volle ruimte geven, te beginnen bij jezelf. 

Het kwade is niet minder aantrekkelijk dan het goede, schreef eens de heilige Beda, een doordenkertje. Inderdaad, als je erbij stilstaat krijg je de indruk dat het vaak om een strijd gaat tussen goed en kwaad. Je vindt dit reeds terug in het eerste boek van de bijbel.  Montfort staat erbij stil en verwijst naar Genesis 3,15 waar, na de zondeval, God zich tot de verleider, de slang, richt: “Vijandschappen zal ik stellen tussen u en de vrouw, tussen uw geslacht en het hare; zij zal zelf uw kop verpletteren, en gij zult haar hiel belagen” (51). En het ontgaat Montfort niet dat dit blijvend is, want er wordt uitdrukkelijk verwezen naar het nageslacht van de vrouw en het nageslacht van de verleider, een onverzoenlijke vijandschap, die duren zal tot aan het einde van de wereld, zo concludeert hij. 

Een vijandschap wordt dus aangekondigd maar tegelijk een overwinning. Zo wordt hier in de bijbel, na een ramp, ‘goed nieuws’ aan de mensen toegezegd, een profetie die haar vervulling zal krijgen in Jezus Christus, de Verlosser. De tweespalt tussen de slang en de vrouw, aangekondigd in het eerste boek van de bijbel, vinden we terug in het laatste boek, de Apocalyps. Johannes beschrijft er de bikkelharde strijd tussen de Vrouw en de Draak. Vrouw schrijf ik met hoofdletter, zij verwijst tegelijk naar Maria en de Kerk. De Draak is de demon, de opposant. Tussen Genesis en Apocalyps ligt de as waarrond de geschiedenis draait − van de gevallen en door Christus verloste mens. 

De tijd waarin wij leven 

Montfort neemt de apocalyptische schrijfstijl over, gekenmerkt door een sterke beeldtaal en rijk
aan symbolen. Hij beschrijft de heftige strijd tussen de vrienden van de 'demon' en de ‘vrienden
van God’ waar Maria voor opkomt en spreekt zijn geloof uit:
“De nederige Maria zal steeds de overwinning behalen over die hoogmoedige
en wel zo volkomen, dat zij hem de kop, dat broeinest van zijn hoogmoed, zal verpletteren.
Zij zal altijd weer zijn 'slangenlisten' aan het licht brengen,
zijn helse gezichten ontmaskeren en de aandacht van zijn duivelse raadgevingen
afleiden. Tot het einde van de tijden zal zij haar trouwe dienaren tegen zijn wrede klauw
beveiligen...” (54). 

Vaak wordt het boek Apocalyps verstaan als een aankondiging van een fatale catastrofe,
het einde van de wereld. Dat is gewoon fout. Johannes geeft aan de gelovigen een sterke bemoediging door. Het is een gelegenheidsgeschrift op een moment dat de christenen, onder keizer Domitianus, de ergste vervolgingen moeten ondergaan, maar met stelligheid zegt
Johannes: dit is het einde niet! Christus zal ons door die moeilijke tijd heen helpen, er zullen
zeker slachtoffers vallen, maar uiteindelijk zal Hij overwinnen. Merk de dubbele tijdsdimensie
op: de moeilijke tijd nu en het verre perspectief van de eindoverwinning. In het stukje van
de Ware Godsvrucht dat we hier lezen vind je beide dimensies terug. De uitdrukking ‘de laatste tijden’ verwijst tegelijk naar de tijd, ingezet met de dood en verrijzenis van Christus en die
van de uiteindelijke nieuwe hemel en nieuwe aarde, de tijd dus waarin wij nu leven eveneens
als die van later. 

In de tijd van nu hebben Maria en haar nageslacht (de ‘vrienden van God’) een bijzondere taak:
 “God wil dat Zijn heilige Moeder nu meer dan ooit tevoren gekend, bemind en geëerd wordt.
Dit zal ongetwijfeld gebeuren wanneer de uitverkorenen (‘de vrienden van God’), door de
genade en de verlichting van de Heilige Geest, zich de innerlijke en volmaakte praktijk eigen
maken die ik hun later zal uitleggen…
Zij zullen haar moederlijke zachtheid en goedheid ondervinden…
Zij zullen duidelijk zien hoe vol erbarmen zij is en hoezeer ze haar hulp nodig hebben…
Zij zullen beseffen dat zij het zekerste, gemakkelijkste, snelste en volmaaktste
middel is om naar Jezus Christus te gaan. Met lichaam en ziel zullen zij zich onverdeeld aan
haar overgeven, om zo tegelijk van Jezus Christus te zijn” (55). 

Innig verkleefd aan God 

Steeds in een apocalyptische taal omschrijft hij hoe zij, die zich helemaal aan Maria
toevertrouwen, er gaan uit zien: zij worden nieuwe mensen. Zij gaan eenzelfde
omvormingsproces meemaken als de bange apostelen in het Cenakel:
van angstige mannen worden zij onverschrokken verkondigers.
Let op de krachtige, soms uitdagende beelden her en der uit de bijbel geplukt. 

“Ze zullen een brandend vuur zijn: als dienaren van de Heer ontsteken zij overal het vuur van de goddelijke liefde; ze zullen scherpe pijlen zijn in de hand van de machtige Maria, om haar
vijanden te doorboren. Kinderen van Levi zullen ze zijn, degelijk gelouterd door het vuur van
pijnlijke beproevingen en ‘innig verkleefd’ aan God, met in hun hart het goud van de liefde,

in hun geest de wierook van het gebed en in hun lichaam de mirre van de versterving.
Voor armen en kleinen zullen zij overal het ‘goede aroom’ van Jezus Christus zijn…
Zij zullen wolken zijn, die bij de minste ademtocht van de Heilige Geest donderend
door de lucht vliegen… Zij zullen ware apostelen zijn van de laatste tijden…
in één woord, waarachtige 
leerlingen van Jezus Christus...” (56-59). 

Enkel voor genieën? 

Wegens dit taalgebruik zou je zeggen dat Montfort de voeten niet meer op de grond heeft.
In feite, als rondtrekkend missionaris, richtte hij zich tot het volk zoals het was: zowel
intellectuelen als eenvoudige mensen en hij wekte met succes vertrouwen. Hij toonde een
weg aan die hijzelf had doorlopen en de mensen zagen dat.
Het was in zijn ogen een misvatting tevreden te zijn met een middelmatig leven
of een oppervlakkige godsdienstigheid.  

In verband met heiligheid citeer ik hier Johannes Paulus II die,
na de vieringen rond het Groot Jubileum, zijn toekomstblik uitdrukt:
“Als je aan een doopleerling de vraag stelt:
‘Wil je gedoopt worden?’, vraag je hem tegelijkertijd:
‘Wil je heilig worden?’
Dit betekent dat je hem het radicaal karakter van de Bergrede
voorhoudt… Zoals het Concilie het zelf uitdrukte mag men dit volmaaktheidsideaal niet verkeerd opvatten, alsof het een
uitzonderlijke manier van leven zou veronderstellen, slechts
door enkele genieën in de heiligheid haalbaar.
De wegen naar de heiligheid zijn veelvuldig en op maat van ieders
roeping. Ik dank de Heer die mij de mogelijkheid schonk om in
de voorbije jaren talrijke christenen zalig en heilig te verklaren.
Hierbij waren er veel leken die heilig werden in de meest gewone levensomstandigheden.
Het wordt tijd om opnieuw aan allen vastberaden de hoge waarde
van het dagdagelijkse christelijke leven voor te houden…” (NMI 31).
  
Voor dit dagdagelijkse leven duidt Montfort een weg aan die naar heiligheid leidt − geen
heiligheid die je leert het hoofd schuin te houden en de handen mooi gevouwen − integendeel
gaat het om een levenshouding in vereniging met Maria die tot volwassenheid voert,
handen en hart naar God gericht en naar de mensen. Hij zal zeggen dat het een gemakkelijke
weg is, een korte, volmaakte en veilige weg.
Alvorens die aan te geven zal hij vijf pijlers duiden − fundamenten waarop die weg steunt. 
Zij zullen de volgende keer aan bod komen.



Frans Fabry

Vijandschap en 'goed nieuws'


Hier wordt u een lectuur aangereikt uit het laatste boek van de Bijbel,
namelijk de 'Apocalyps' of 'Het boek van de Openbaring'.
We lezen met u mee in hoofdstuk 12, 1 - 6
en wat verder nemen we u mee naar hoofdstuk 21,1 - 5.

De vrouw, de draak en de twee beesten 12
Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken: een vrouw, bekleed met de zon, met de maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Ze was zwanger en schreeuwde het uit in haar weeën en haar barensnood. Er verscheen een tweede teken in de hemel: een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde. De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra ze bevallen was. Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden –, werd het dadelijk weggevoerd naar God en zijn troon. De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig dagen lang voor haar gezorgd zou worden.
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde 21
Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer. Toen zag ik de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, uit de hemel neerdalen, bij God vandaan. Ze was als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor haar man en hem opwacht. Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij.’
Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ – Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf het op, want wat hier wordt gezegd is betrouwbaar en waar.’ –

Innig verkleefd aan God


WG 56 - 57 - 58 - 59

Montfort schrijft in apocalyptische taal hoe zij, die zich helemaal aan Maria
toevertrouwen er gaan uit zien: zij worden nieuwe mensen.
We lezen integraal uit de Ware Godsvrucht: 

56. Maar wat zullen die dienaren,
slaven en kinderen van Maria zijn? 
Ze zullen een brandend vuur zijn:
als dienaren van de Heer ontsteken zij overal het vuur
van de goddelijke liefde (Ps 104,4).
Scherpe pijlen in de hand van de machtige Maria (Ps 127,4),
om haar vijanden te doorboren.

Kinderen van Levi,
degelijk gelouterd door het vuur van pijnlijke beproevingen
en innig verkleefd aan God (Mal 3,5), met in hun hart het goud van de liefde,
in hun geest de wierook van het gebed en in hun lichaam de mirre van de versterving.
Voor armen en kleinen zullen zij overal het “goede aroom van Jezus Christus” zijn,
maar voor groten, rijken en hoogmoedigen van de wereld betekenen ze een “doodsgeur”
(2 Kor 2,15-16).

57. Het zullen wolken zijn, die bij de minste ademtocht van de heilige Geest donderend
door de lucht vliegen (Js 60,8). Zij hechten zich nergens aan,
ze worden nergens door opgeschrikt, ze maken zich nergens zorgen over,
maar overal doen zij de regen neerdalen van het woord van God en het eeuwige leven.
Zij donderen tegen de zonde en bulderen tegen de wereld.
De duivel en zijn trawanten bliksemen zij neer en met het tweesnijdend zwaard van Gods woord (Heb 4,12) steken zij, ten leven of ten dode, dwars door allen tot wie de Allerhoogste hen zendt.

58. Het zullen ware apostelen zijn van de laatste tijden.
De Heer der wonderwerken geeft hun woord overtuigingskracht om wonderdaden te verrichten
en eervolle buit te behalen op Zijn vijanden.
Te midden van priesters, kerkelijke bedienaars en geestelijken (V/Ps 67,14), 
liggen zij niet wakker vanwege goud of zilver of wat voor zorg dan ook.
En toch hebben zij de zilverkleurige vleugels van een duif,
om overal heen te gaan waar de heilige Geest hen roept,
met als pure doelstelling de glorie van God en het heil van de zielen.
En waar zij gepreekt hebben, laten zij bij hun vertrek enkel het goud na van de liefde,
de “vervulling van heel de wet” (Rom 13,10).

59. Wij weten, in één woord, dat het waarachtige leerlingen van Jezus Christus zullen zijn.
In navolging van Zijn armoede, nederigheid, wereldverachting en liefde prediken zij
de enge weg van God volgens de zuivere waarheid van het heilig Evangelie,
en niet volgens de princiepen van de wereld.
Daarbij gaan ze onbezwaard te werk,
zonder aanzien des persoons en zonder enige sterveling te ontzien,
gehoor te geven of te vrezen, al is hij nog zo invloedrijk.
Hun mond bedient zich van het tweesnijdend zwaard van het woord van God.
Met de bebloede standaard van het Kruis op de schouder houden zij in hun rechterhand het kruisbeeld en in hun linkerhand de rozenkrans.
Hun hart is vol van de heilige namen van Jezus en Maria,
en hun hele houding is een weerspiegeling van de eenvoud en versterving van Jezus Christus.

Dat zijn dus de uitgelezen mannen en vrouwen die zullen opstaan.
Maar Maria roept hen in het leven op bevel van de Allerhoogste,
om Zijn heerschappij uit te breiden
over de goddelozen en afgodendienaars. Wanneer en hoe? God alleen weet het.
Wij kunnen alleen maar zwijgen, bidden, verzuchten en afwachten:
“Vurig hoopte ik” (cf Ps 40,2).

woensdag 12 oktober 2011

Catechese in de school bij Maria (2)

Commentaar op de Ware Godsvrucht (14 - 46) 

God die voortbrengt
In de aanzet van deze reeks hebben we vastgesteld hoe Montfort start met de aandacht te vestigen op de verrassende wijze waarop God naar de mensen is toegekomen, namelijk door Maria. Wat kunnen wij daaruit leren? En wat heeft zij met ons te maken?

"Voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste"
Montfort stelt dat Maria voor de volle honderd procent een schepsel is, helemaal mens zoals jij en ik. Hij gebruikt hiervoor een uitdrukking die je meermaals in de bijbel aantreft en doet denken aan de vergelijking van God met de pottenbakker bij Jeremia: voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste (14).  Als de pottenbakker niet tevreden is over zijn werkstuk, kneedt hij de leem opnieuw en herbegint tot hij een vaas heeft die hem bevalt. Zo is Maria voortgekomen uit de handen van de Allerhoogste, met het doel dat Hij voor ogen had, de uitvoering namelijk van zijn plan: een nieuwe hemel en nieuwe aarde voor alle mensen tot stand brengen.

De schepping

De 72 boeken van de bijbel vormen één geheel en geven het grootse scheppingsverhaal weer met als apotheose de dood van Jezus en zijn verrijzenis. Vanuit dit inzicht noemt Paulus de verrezen Heer de "eerstgeborene van de nieuwe schepping."

 Paus Benedictus XVI schrijft in zijn brief over het Woord van God: “De bijbelse openbaring zit diep geworteld in de geschiedenis. Gods plan is geleidelijk zichtbaar geworden en heeft zich langzaam in opeenvolgende fases verwezenlijkt, vaak ondanks en doorheen het verzet van de mensen. God kiest een volk en brengt geduldig de opvoeding ervan tot stand.”

“Toen eindelijk de tijd rijp was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw”, zo duidt Paulus in zijn Galatenbrief het beslissend moment van de intrede van Jezus in de geschiedenis aan. Het ‘afdalen’ van Jezus en zijn ‘opstijgen’ naar de Vader is het onomkeerbare gebeuren in Gods scheppingswerk, en Montfort wijst op de plaats die Maria hierbij had en behoudt: “Wanneer ik uitga van de zaken zoals ze zijn en zie dat God zijn grootste werken heeft willen beginnen en voltooien door bemiddeling van de allerheiligste Maagd, vanaf het ogenblik dat Hij haar geschapen had, dan mogen wij met een gerust hart aannemen dat Hij in alle eeuwigheid niet van gedragslijn zal veranderen. Hij is immers God: Hij verandert niet van idee of van handelwijze” (15).  

Om het ‘afdalen’ van Jezus te  verwoorden gebruikt Montfort woorden die rechtstreeks verwijzen naar het scheppingsverhaal: “God de Zoon is in haar maagdelijke schoot neergedaald als de nieuwe Adam in zijn aards paradijs”…(18). Het gaat duidelijk om de nieuwe schepping. Montfort gaat in op dit gebeuren en roept zijn verwondering uit: “Wat een bewonderenswaardige en onbegrijpelijke afhankelijkheid van een God”, en prikt al even door naar een van zijn conclusies: als Jezus zich zo afhankelijk heeft gemaakt van Maria, waarom zouden wij er dan voor terugschrikken?

Maria en de Kerk
Om de intieme band tussen Jezus Christus en de gedoopten, te duiden gebruikt Paulus het beeld van het lichaam: het gaat om één lichaam, waarvan Jezus het hoofd is en de gedoopten de ledematen. Tegen die achtergrond duidt Montfort de band tussen Maria en de gedoopten, de Kerk: “Met Maria en in haar heeft de heilige Geest zijn meesterwerk tot stand gebracht: een mens geworden God. Op dezelfde wijze verwekt Hij nog dagelijks, tot het einde van de wereld, … de ledematen van het lichaam van dat aanbiddelijke hoofd” (20). Hij zal dit steeds meer gaan uitwerken.

Terloops iets over de actualiteit van Montforts visie. Hij beschikte in de 18de eeuw natuurlijk niet over de huidige bijbelvertalingen en de moderne technieken van de exegese, maar zijn conclusies zijn correct. Zo stellen wij vast dat Vaticanum II zijn intuïties over de plaats van Maria en haar werkzaamheid met betrekking tot de gelovigen niet heeft afgeschreven maar uitgediept. Het is geweten dat de Belgische bisschoppen met hun theologen een belangrijke bijdrage hebben geleverd in het tot stand komen van grote conciliedocumenten. Toen men aan Magister Philips, redacteur van de tekst over Maria, vroeg of hij toen het geschrift van Montfort bij de hand had, antwoordde hij: ik had het niet op mijn werktafel liggen maar droeg het mee in mijn hart. In 2003 schreef Johannes Paulus II een speciale brief aan de montfortaanse familie. Hij wees op de nauwe band tussen de intuïties van Montfort en het conciliedocument Lumen Gentium, en vroeg om bij de mensen het vertrouwen levendig te houden in de moederlijke zorg van Maria.

Vroeger, uit respect voor haar, plaatste men Maria graag hemelhoog. Men onderstreepte ermee de scheiding tussen haar en de zondige wereld. Het was alsof zij meer thuishoorde bij God dan bij de mensen. Dankzij een aandachtig herlezen van de bijbelse gegevens plaatst Vaticanum II haar in het Godsvolk: zij is niet alleen een eminent lid van de Kerk, maar is tevens met de mensen begaan. Zij trekt met de gelovigen mee op naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. “Met moederlijke liefde draagt zij zorg voor de broeders en zusters van haar Zoon die nog onderweg zijn, en in gevaren en angsten  verkeren, tot zij het gezegende vaderland bereiken” (LG 62).

De term ‘uitverkorenen’
Op dezelfde wijze ziet Montfort de plaats van Maria in de Kerk. Om het onder woorden te brengen grijpt hij naar het opmerkelijke boek Ecclesiasticus, nu Wijsheid van Jesus Sirach genaamd, een joodse schrijver in de tweede eeuw voor Christus. Hij wilde zijn geloofsgenoten bemoedigen en daar was alle reden toe. Inderdaad, van het Joodse volk dreigde niets meer over te blijven. Niet alleen was het land reeds lang door de Syriërs bezet, maar bovendien had de nieuwe koning op het tempelplein in Jeruzalem een groots beeld opgericht ter ere van Zeus en verhinderde er elke andere cultus. Het was voor de overgebleven gelovigen alsof het werk van God met het Joodse volk definitief ten einde ging. De schrijver blijft echter geloven dat God zijn in gang gezette werk zal verder zetten en dat Hij, zoals vroeger, blijft rekenen op enkelen. Hij herneemt hiervoor de term het ‘uitverkoren volk’ en noemt het nu eens ‘Jacob’, dan weer ‘Israël’.

Om Maria te duiden midden tussen de kwetsbare ‘uitverkorenen’ van God puurt Montfort een paar een zinnetjes uit het boek Ecclesiasticus. Ik vertaal de term ‘uitverkorenen’ met de betekenisvolle uitdrukking ‘mijn medestanders’ of ‘mijn vrienden’.

"Daar is uw plaats"
Onze schrijver laat God de Vader tot Maria zeggen: “Vestig u in Jacob.” Daar - midden tussen mijn ‘uitverkorenen’, mijn medestanders, mijn vrienden - is uw plaats; wees voor hen een echte moeder (29-30).

En God de Zoon zegt tot Maria: Israël zal uw erfdeel zijn. Ontvang het Godsvolk als erfdeel, het wordt uw bezit. Draag er verantwoordelijkheid voor: “Als een goede moeder moet u hen voortbrengen, voeden, grootbrengen en als grote Meesteres moet u hen leiden, besturen en verdedigen” (31).

God de heilige Geest van zijn kant zegt tot haar: Schiet wortel in mijn uitverkorenen”… Wees werkzaam in hen. “Laat al uw deugden wortel schieten in mijn ‘vrienden’ om ze te doen groeien van deugd tot deugd en van genade tot genade… Laat Mij met vreugde in hen de wortels terugvinden van uw onoverwinnelijk geloof, uw diepe nederigheid, uw algehele versterving, uw verheven gebed, uw vurige naastenliefde en al uw andere deugden…” (34).

“…Wanneer Maria eenmaal in een ziel heeft wortel geschoten, dan brengt zij er
wonderen van genade voort zoals zij alleen dat kan.” (35).
“…Wanneer de heilige Geest, haar Bruidegom, haar in een ziel aantreft dan vliegt Hij erheen,
neemt er volledig zijn intrek en deelt zich overvloedig mee aan die ziel” (36). 

Als conclusie
Het kan niet anders dan dat Maria een grote zeggingsschap over de ‘vrienden’ van God heeft gekregen, trouwens de geschiedenis getuigt ervan dat Zij haar taak ter harte neemt (37- 48).
De volgende aflevering zal gaan over Maria en de voltooiing van Gods werk (49-59).

p. Frans Fabry
Nota:
De cijfers tussen haakjes verwijzen naar de nummers in Ware Godsvrucht. LG met een cijfer verwijst naar het conciliedocument Lumen Gentium.