Pagina's

woensdag 30 november 2011

"Slaven"? WG 69 - 73

Montfort snijdt een heikel punt aan waar velen over struikelen, vroeger misschien nog meer dan nu: hij benadert een bepaalde slavernij op positieve wijze. Laten we eerst niet vergeten dat Montfort en zijn tijdgenoten slavernij kenden. Toen bestond de slavernij nog. In de tijd dat Montfort schreef, stond de haven van Nantes (in West-Frankrijk waar hij actief was) bekend voor zijn handel in 'ebbenhout', een verhullend woord voor het verschepen van Afrikaanse slaven.

We lezen in deze context de nummers 69 tot en met 73 in de Ware Godsvrucht:


69. Op twee manieren kan men in deze wereld aan een ander toebehoren
en aan zijn gezag onderworpen zijn: door gewone dienstbaarheid en door slavernij.
Daarom spreken wij ook van een dienaar en van een slaaf.

Door dienstbaarheid, zoals die algemeen voorkomt onder christenen,
verbindt men zich om een ander gedurende een bepaalde tijd ermee van dienst te zijn
tegen een bepaald loon of een zekere vergoeding.

Door slavernij is men totaal en voor de duur van zijn leven onderworpen aan een ander:
men moet dan zijn meester dienen zonder daarvoor enige aanspraak te kunnen maken
op loon of vergoeding, als een van diens dieren waarover hij recht heeft van leven en dood.

70. Er zijn drie soorten slavernij: een natuurlijke, een gedwongen
en een vrijwillige slavernij. Alle schepselen zijn slaaf van God op de eerste manier:
“Van de Heer is de aarde en alles wat zij bevat” (Ps 24,1);
de kwelgeesten en de verdoemden zijn het op de tweede, de rechtvaardigen en heiligen
zijn het op de derde manier. Deze laatste soort is de edelste vorm van slavernij,
aangezien ze God de meeste glorie verschaft. “God ziet naar het hart” (1 S 16,7),
vraagt het hart, noemt zichzelf dan ook de God van het hart of van de liefdevolle gezindheid.
Immers, door deze slavernij verkiest men God en Zijn dienst boven alles,
zelfs al zou de natuur er niet toe verplichten.

71. Er bestaat een hemelsbreed verschil tussen een dienaar en een slaaf.
1° Een dienaar geeft zijn meester niet alles wat hij is, wat hij bezit en wat hij door anderen
of door eigen werkzaamheid kan verkrijgen.
Maar een slaaf schenkt zich totaal aan zijn meester,
met al wat hij heeft en nog verkrijgen kan, zonder de minste uitzondering.
2° Een dienaar eist loon voor de diensten die hij zijn meester bewijst.
Maar al heeft een slaaf nog zo nauwgezet, ijverig en hard gewerkt,
hij heeft niets te vorderen.
3° Een dienaar kan, wanneer hij wil of tenminste als zijn diensttijd om is,
bij zijn meester weggaan.
Maar een slaaf heeft het recht niet om bij zijn meester weg te gaan wanneer hij wil.
4° Over zijn dienaar heeft een meester absoluut geen recht van leven of dood.
Indien hij hem dus zou doden als een van zijn lastdieren,
zou hij een onrechtmatige doodslag begaan. Wel echter bezit een meester,
krachtens de wet, dit recht over zijn slaaf. Hij kan hem verkopen aan wie hij wil;
ofwel hem doden zoals hij - alle vergelijking daargelaten - met zijn paard zou
kunnen doen. 5° Tenslotte, een dienaar blijft slechts tijdelijk in dienst van zijn meester,
een slaaf echter voor altijd.

72. In de menselijke samenleving is er niets waardoor we meer aan een ander toebehoren
dan door slavernij. Zo is er ook onder christenen niets waardoor we volstrekter
aan Jezus Christus en Zijn heilige Moeder toebehoren dan door slavernij uit vrije wil.
Jezus Christus heeft ons hierin zelf het voorbeeld gegeven, want uit liefde tot ons
heeft Hij de “gestalte van een slaaf aangenomen” (Fil 2,7).
Ook de heilige Maagd; zij noemde zichzelf dienstmaagd en slavin van de Heer.
De Apostel noemt zich eershalve “slaaf van Christus” (Rom 1,1).
Meermalen worden de christenen in de heilige Schrift
als “slaven van Christus” aangeduid. En volgens de juiste opmerking van een
belangrijk man betekende het woord servus vroeger alleen maar slaaf,
want dienaars zoals die van tegenwoordig bestonden er toen nog niet.
Meesters hadden uitsluitend slaven of vrijgelatenen in dienst.
Trouwens de Catechismus van het heilig Concilie van Trente
wil er geen enkele twijfel over laten dat wij slaven zijn van Jezus Christus
en noemt ons met een ondubbelzinnige term mancipia Christi, “slaaf van Jezus Christus”.

73. Daarvan uitgaande beweer ik dat wij Jezus Christus moeten toebehoren
en Hem dienen niet enkel als dienaren in loondienst, maar als slaven uit liefde.
Vanuit een intense liefde geven wij onszelf en leveren wij ons over aan Hem om
Hem als slaaf te dienen; en dat enkel en alleen voor de eer Hem toe te behoren.
Vóór het Doopsel waren wij slaaf van de duivel.
Door het Doopsel zijn wij slaaf van Jezus Christus geworden.
Een christen is ofwel slaaf van de duivel ofwel “slaaf van Jezus Christus”.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten