Pagina's

dinsdag 1 november 2011

Catechese in de school bij Maria (3)

Commentaar op de Ware Godsvrucht (49 - 49)

Stel dat je van iemand houdt en hem iets moois wilt aanbieden, maar het wordt niet aanvaard, wat blijft er over van het geschenk? In de ogen van de gever een pijnlijk souvenir, bij degene voor wie het bedoeld was, verdwijnt het gebaar in de prullenbak van het geheugen. Echter − met bewondering aanvaard krijgt het geschenk zijn volle waarde, er gebeurt iets tussen de gever en de ontvanger, een verbondenheid komt tot stand of wordt versterkt.

Over de kloof heen

Dit is beeldtaal, maar ze kan helpen om de handelwijze van God ten voordele van de mensen te verstaan. Het gaat inderdaad over een aanbod, zelfs meer: een verbond. Maar er is iets bijzonders, beide partijen zijn totaal verschillend. Tussen hen in bevindt zich een onoverbrugbare kloof: de een is onzichtbaar en heeft geen handen of voeten, de ander is van vlees en bloed. Hoe kunnen zij de handen in elkaar slaan, een verbond sluiten en uitvoeren? Enkel een God-mens zou hiertoe in staat zijn. In Jezus Christus is dat ook gebeurd. De schrijver van de Hebreeënbrief legt Hem dit betekenisvol gebed in de mond: “Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt Mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden u niet behagen. Toen zei Ik: Hier ben Ik…”  Diezelfde Jezus heeft over de kloof heen een weg geopend naar de Vader. Een nieuw en eeuwig verbond is tot stand gekomen en de uitvoering ervan kon doorgaan.

Steeds opnieuw naar de mensen komen

Het is fout als men denkt dat met de dood en verrijzenis van Jezus het werk af is, wel is toen een definitieve kering ingezet. De weg naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde is toen geopend, maar die weg moet worden gegaan. Niemand echter kan dit uit eigen kracht. Montfort zal het meermaals herhalen, Jezus Christus was de redder en is het nog steeds. Hoe? Op dezelfde wijze als de eerste keer, zo antwoordt onze auteur, namelijk door steeds opnieuw naar de mensen te komen. Om dit te verstaan moet je even met hem mee denken.

Door Maria is de redding van de wereld begonnen, door Maria ook moet ze worden voltooid”
(49), zo stelt onze schrijver. Kan zij, die in de hemel is, hier op aarde bijdragen tot de voltooiing
van het werk door Jezus aangezet?
Herinner je de bewoording die Montfort koos om de
zending te duiden die zij van God heeft meegekregen. “Uw vaste woonplaats is bij de mensen,
mijn uitverkorenen, mijn vrienden.” Als een goede moeder moet gij voor hen zorgen. Zoals gij biddend aanwezig was tussen de eerste leerlingen in het Cenakel, zo moet gij ook vandaag uw deugden wortel doen schieten bij ‘mijn vrienden’. Dan kan de kloof, ook vandaag, worden
overbrugd en kan Jezus telkens opnieuw mens worden in mensen. 

Vijandschap en ‘goed nieuws’ 

“Hoe wilt Gij dat ik zwijg?”, zo riep Montfort - uit na zijn verworven inzicht - en werd een onvermoeibaar verkondiger. Velen zijn onwetend, zij zijn zich niet bewust van het verbond dat God hen aanreikt en staan niet open voor het aanbod, daarom ook kan Hij niet krachtdadig in de wereld werkzaam zijn, zo besluit hij. Je moet aan God de volle ruimte geven, te beginnen bij jezelf. 

Het kwade is niet minder aantrekkelijk dan het goede, schreef eens de heilige Beda, een doordenkertje. Inderdaad, als je erbij stilstaat krijg je de indruk dat het vaak om een strijd gaat tussen goed en kwaad. Je vindt dit reeds terug in het eerste boek van de bijbel.  Montfort staat erbij stil en verwijst naar Genesis 3,15 waar, na de zondeval, God zich tot de verleider, de slang, richt: “Vijandschappen zal ik stellen tussen u en de vrouw, tussen uw geslacht en het hare; zij zal zelf uw kop verpletteren, en gij zult haar hiel belagen” (51). En het ontgaat Montfort niet dat dit blijvend is, want er wordt uitdrukkelijk verwezen naar het nageslacht van de vrouw en het nageslacht van de verleider, een onverzoenlijke vijandschap, die duren zal tot aan het einde van de wereld, zo concludeert hij. 

Een vijandschap wordt dus aangekondigd maar tegelijk een overwinning. Zo wordt hier in de bijbel, na een ramp, ‘goed nieuws’ aan de mensen toegezegd, een profetie die haar vervulling zal krijgen in Jezus Christus, de Verlosser. De tweespalt tussen de slang en de vrouw, aangekondigd in het eerste boek van de bijbel, vinden we terug in het laatste boek, de Apocalyps. Johannes beschrijft er de bikkelharde strijd tussen de Vrouw en de Draak. Vrouw schrijf ik met hoofdletter, zij verwijst tegelijk naar Maria en de Kerk. De Draak is de demon, de opposant. Tussen Genesis en Apocalyps ligt de as waarrond de geschiedenis draait − van de gevallen en door Christus verloste mens. 

De tijd waarin wij leven 

Montfort neemt de apocalyptische schrijfstijl over, gekenmerkt door een sterke beeldtaal en rijk
aan symbolen. Hij beschrijft de heftige strijd tussen de vrienden van de 'demon' en de ‘vrienden
van God’ waar Maria voor opkomt en spreekt zijn geloof uit:
“De nederige Maria zal steeds de overwinning behalen over die hoogmoedige
en wel zo volkomen, dat zij hem de kop, dat broeinest van zijn hoogmoed, zal verpletteren.
Zij zal altijd weer zijn 'slangenlisten' aan het licht brengen,
zijn helse gezichten ontmaskeren en de aandacht van zijn duivelse raadgevingen
afleiden. Tot het einde van de tijden zal zij haar trouwe dienaren tegen zijn wrede klauw
beveiligen...” (54). 

Vaak wordt het boek Apocalyps verstaan als een aankondiging van een fatale catastrofe,
het einde van de wereld. Dat is gewoon fout. Johannes geeft aan de gelovigen een sterke bemoediging door. Het is een gelegenheidsgeschrift op een moment dat de christenen, onder keizer Domitianus, de ergste vervolgingen moeten ondergaan, maar met stelligheid zegt
Johannes: dit is het einde niet! Christus zal ons door die moeilijke tijd heen helpen, er zullen
zeker slachtoffers vallen, maar uiteindelijk zal Hij overwinnen. Merk de dubbele tijdsdimensie
op: de moeilijke tijd nu en het verre perspectief van de eindoverwinning. In het stukje van
de Ware Godsvrucht dat we hier lezen vind je beide dimensies terug. De uitdrukking ‘de laatste tijden’ verwijst tegelijk naar de tijd, ingezet met de dood en verrijzenis van Christus en die
van de uiteindelijke nieuwe hemel en nieuwe aarde, de tijd dus waarin wij nu leven eveneens
als die van later. 

In de tijd van nu hebben Maria en haar nageslacht (de ‘vrienden van God’) een bijzondere taak:
 “God wil dat Zijn heilige Moeder nu meer dan ooit tevoren gekend, bemind en geëerd wordt.
Dit zal ongetwijfeld gebeuren wanneer de uitverkorenen (‘de vrienden van God’), door de
genade en de verlichting van de Heilige Geest, zich de innerlijke en volmaakte praktijk eigen
maken die ik hun later zal uitleggen…
Zij zullen haar moederlijke zachtheid en goedheid ondervinden…
Zij zullen duidelijk zien hoe vol erbarmen zij is en hoezeer ze haar hulp nodig hebben…
Zij zullen beseffen dat zij het zekerste, gemakkelijkste, snelste en volmaaktste
middel is om naar Jezus Christus te gaan. Met lichaam en ziel zullen zij zich onverdeeld aan
haar overgeven, om zo tegelijk van Jezus Christus te zijn” (55). 

Innig verkleefd aan God 

Steeds in een apocalyptische taal omschrijft hij hoe zij, die zich helemaal aan Maria
toevertrouwen, er gaan uit zien: zij worden nieuwe mensen. Zij gaan eenzelfde
omvormingsproces meemaken als de bange apostelen in het Cenakel:
van angstige mannen worden zij onverschrokken verkondigers.
Let op de krachtige, soms uitdagende beelden her en der uit de bijbel geplukt. 

“Ze zullen een brandend vuur zijn: als dienaren van de Heer ontsteken zij overal het vuur van de goddelijke liefde; ze zullen scherpe pijlen zijn in de hand van de machtige Maria, om haar
vijanden te doorboren. Kinderen van Levi zullen ze zijn, degelijk gelouterd door het vuur van
pijnlijke beproevingen en ‘innig verkleefd’ aan God, met in hun hart het goud van de liefde,

in hun geest de wierook van het gebed en in hun lichaam de mirre van de versterving.
Voor armen en kleinen zullen zij overal het ‘goede aroom’ van Jezus Christus zijn…
Zij zullen wolken zijn, die bij de minste ademtocht van de Heilige Geest donderend
door de lucht vliegen… Zij zullen ware apostelen zijn van de laatste tijden…
in één woord, waarachtige 
leerlingen van Jezus Christus...” (56-59). 

Enkel voor genieën? 

Wegens dit taalgebruik zou je zeggen dat Montfort de voeten niet meer op de grond heeft.
In feite, als rondtrekkend missionaris, richtte hij zich tot het volk zoals het was: zowel
intellectuelen als eenvoudige mensen en hij wekte met succes vertrouwen. Hij toonde een
weg aan die hijzelf had doorlopen en de mensen zagen dat.
Het was in zijn ogen een misvatting tevreden te zijn met een middelmatig leven
of een oppervlakkige godsdienstigheid.  

In verband met heiligheid citeer ik hier Johannes Paulus II die,
na de vieringen rond het Groot Jubileum, zijn toekomstblik uitdrukt:
“Als je aan een doopleerling de vraag stelt:
‘Wil je gedoopt worden?’, vraag je hem tegelijkertijd:
‘Wil je heilig worden?’
Dit betekent dat je hem het radicaal karakter van de Bergrede
voorhoudt… Zoals het Concilie het zelf uitdrukte mag men dit volmaaktheidsideaal niet verkeerd opvatten, alsof het een
uitzonderlijke manier van leven zou veronderstellen, slechts
door enkele genieën in de heiligheid haalbaar.
De wegen naar de heiligheid zijn veelvuldig en op maat van ieders
roeping. Ik dank de Heer die mij de mogelijkheid schonk om in
de voorbije jaren talrijke christenen zalig en heilig te verklaren.
Hierbij waren er veel leken die heilig werden in de meest gewone levensomstandigheden.
Het wordt tijd om opnieuw aan allen vastberaden de hoge waarde
van het dagdagelijkse christelijke leven voor te houden…” (NMI 31).
  
Voor dit dagdagelijkse leven duidt Montfort een weg aan die naar heiligheid leidt − geen
heiligheid die je leert het hoofd schuin te houden en de handen mooi gevouwen − integendeel
gaat het om een levenshouding in vereniging met Maria die tot volwassenheid voert,
handen en hart naar God gericht en naar de mensen. Hij zal zeggen dat het een gemakkelijke
weg is, een korte, volmaakte en veilige weg.
Alvorens die aan te geven zal hij vijf pijlers duiden − fundamenten waarop die weg steunt. 
Zij zullen de volgende keer aan bod komen.



Frans Fabry

Geen opmerkingen:

Een reactie posten