Toewijding
is een woord uit de gewone omgangstaal. Zo zeggen wij dat iemand zijn werk met
volle toewijding doet. Van mensen die zich totaal voor een ideaal inzetten zegt
men dat zij hun leven aan dat ideaal hebben toegewijd. Bijna iedereen wijdt
zich toe aan iets of aan een ander. Eigenlijk moeten wij zeggen: zou zich aan iets, of aan iemand anders
dan zichzelf moeten toewijden. Het gaat om de diepste zin van het leven: buiten
zichzelf treden en zich met hart en ziel aan iets, of vooral aan iemand geven.
We lezen in de Ware Godsvrucht de nummers 121 tot en met 125:
122. Het is hier
de plaats om in onze goede werken een duidelijk onderscheid te maken tussen de
genoegdoening en de verdienste, met andere woorden de genoegdoenende of
verkrijgingswaarde en de verdieningswaarde. De genoegdoenende of
verkrijgingswaarde van een goed werk is die goede daad inzoverre deze voor de
zondestraf voldoet of nieuwe genade verkrijgt. De verdienende waarde - of
verdienste - is een goede daad in zoverre deze de genade en eeuwige glorie
verdient.
Welnu, in deze toewijding van
onszelf aan de allerheiligste Maagd geven wij haar de gehele voldoenings-,
verkrijgings- en verdieningswaarde, met andere woorden de genoegdoeningen en
verdiensten van al onze goede werken. Onze verdiensten, genaden en deugden
geven wij haar echter, om ze - zoals we later nog zullen uitleggen - voor ons
te bewaren, te vermeerderen en te verfraaien; niet om ze aan anderen uit te
delen. Immers onze verdiensten, genaden en deugden zijn eigenlijk
onmededeelbaar. Alleen Jezus Christus heeft ons Zijn verdiensten kunnen
meedelen door zich voor ons bij Zijn Vader borg te stellen. Onze genoegdoeningen
daarentegen schenken wij Maria wel om ze mede te delen aan wie haar goeddunkt
en tot Gods meerdere glorie.
123. Hieruit
volgt: 1° Door deze devotie geeft men aan Jezus Christus op de meest volmaakte
manier - immers door de handen van Maria - alles wat men Hem maar geven kan, en
veel meer dan bij andere devoties het geval is. Want daarbij schenkt men Hem
slechts een gedeelte van zijn tijd of van zijn goede werken of van zijn
genoegdoeningen en verstervingen. Maar hier wordt alles prijsgegeven en
toegewijd, tot zelfs het recht om over onze innerlijke verworvenheden te
beschikken en over de genoegdoeningen die wij door onze goede werken dagelijks
bijwinnen. Zelfs de religieuze professie gaat niet zo ver. Want in religieuze
instituten geeft men aan God zijn aardse bezittingen door de gelofte van
armoede, zijn lichaamsvermogen door de gelofte van kuisheid, zijn eigen wil
door de gelofte van gehoorzaamheid, soms ook nog zijn bewegingsvrijheid door de
gelofte van het kloosterslot. Maar men doet geen afstand van het vrije
beschikkingsrecht over de waarde van zijn goede werken. Men ontdoet zich niet
zoveel mogelijk van het kostbaarste en dierbaarste dat een christen bezit: zijn
verdiensten en genoegdoeningen.
124. 2° Wie zich
op die manier door Maria vrijwillig aan Jezus Christus heeft toegewijd en
geofferd, kan dus over de waarde van geen enkel van zijn goede werken meer
beschikken. Al zijn lijden, goede gedachten, woorden en daden behoren aan
Maria, opdat zij erover kan beschikken volgens de wil van haar Zoon en tot Zijn
meerdere eer. Toch komt deze afhankelijkheid volstrekt niet in conflict met
onze plichten van staat, noch voor het ogenblik, noch later. Neem bijvoorbeeld
een priester die ambtshalve of anderszins de voldoenende en verkrijgingswaarde
van een heilige Mis op een bepaald iemand moet toepassen. Dit zichzelf opdragen gebeurt immers slechts volgens de
door God gestelde orde en zijn plichten van staat.
125. 3° Men wijdt
zich tegelijkertijd aan de allerheiligste Maagd en aan Jezus Christus toe; aan
de allerheiligste Maagd als aan het volmaakte middel, door Jezus Christus
gekozen om zich met ons te verenigen en ons met Hem; aan de Heer als aan ons
einddoel: onze Verlosser en God, aan wie wij alles te danken hebben wat wij
zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten