Pagina's

zondag 3 februari 2013

Catechese in de school bij Maria (13)


Commentaar 13  WG 243 – 256

Op God en zijn werk betrokken

Met een vierde, vijfde, zesde en zevende oefening reikt Montfort middelen aan om meer en meer persoonlijk bij God betrokken te leven. Voor iemand die het christendom niet kent lijkt het waanzin om met de 'Totaal Andere' te mogen omgaan, terwijl het in feite gaat om de kern van ons geloof. Het hele Bijbelgegeven gaat daar juist om: Hij die buiten alle schepping bestaat, is de schepping binnengetreden en Hij doet dat nog steeds. Niet als een bliksem is Hij op aarde terecht gekomen, zijn ‘intrede’ (uitdrukking die verwijst naar de ‘Blijde Intrede’) was zorgvuldig voorbereid, sinds Abraham, en vraagt nog steeds voorbereiding. De voorgestelde oefeningen staan in dat perspectief.

De inspiratiebron

"Je moet een bijzondere aandacht opbrengen voor de Menswording van het Woord en voor de manier waarop Jezus de wereld intreedt", zo stelt Montfort. Deze intrede is inspiratiebron voor de devotie die hij aanreikt. Hij legt uit.

Maria
Vooreerst, zo zegt hij, let er eens op hoe afhankelijk Jezus heeft durven zijn van Maria. Daar bestaan geen woorden voor! In de schoot van Maria was Jezus als een ‘gevangene’ opgesloten, Hij moest zich laten doen en had geen beslissingsvrijheid, zoals vroeger de slaven. In alles was Hij afhankelijk. Deze uiterste afhankelijkheid van Jezus met betrekking tot Maria is een les: aarzel niet om kinderlijk afhankelijk te worden van haar.

Vervolgens gaat zijn de aandacht naar de persoon van Maria. Als de Zoon van God zich zo radicaal afhankelijk van haar durfde stellen, moet zij een heel bijzondere vrouw zijn geweest", zo besluit hij. "God moet wel buitengewone voorbereidingen getroffen hebben om een mensenhart zo klaar te maken dat Hij erop kon vertrouwen dat zij Hem nooit zou verraden. In De Liefde van de Eeuwige Wijsheid spreekt hij ronduit over een grootse scheppingsdaad: “Toen eindelijk de tijd voor de verlossing van de mensen was aangebroken, bouwde de Eeuwige Wijsheid zelf een huis, een verblijf Haar waardig. Zij schiep en vormde in de schoot van de heilige Anna de godwaardige Maria. En Zij deed dat met meer vreugde dan waarmee Zij het heelal had geschapen” (105). Maria is een heel bijzondere vrouw.

Als geen ander weet Montfort dat over woordkeuze altijd kan worden gevit, maar wat afhankelijkheid betreft, kiest hij hier voor een uitdagende taal en gebruikt het woord ‘slaaf’. “Mag ik uw aandacht erop vestigen dat ik gewoonlijk zeg: slaaf van Jezus in Maria, slavernij van Jezus in Maria. Men kan ook wel zeggen, zoals menigeen tot nu toe: slaaf van Maria, slavernij van de heilige Maagd. Maar ik geloof dat men zich beter slaaf van Jezus in Maria kan noemen” (244). De oefening die hij voorstelt bestaat erin stil te staan bij het mysterie van de menswording en Jezus na te volgen om te komen tot vrije overgave aan de moederlijke zorg van Maria.

Het weesgegroet

Een vijfde praktijk die hij aanraadt is die van het weesgegroet en, daarmee verbonden, die van de rozenkrans. Eerst het weesgegroet. Samen met voorgangers gebruikt hij Bijbelse termen om de vruchten van dit eenvoudige gebed weer te geven. Zij vergelijken het mensenhart met dorre aarde die uit zichzelf onmogelijk God kan voortbrengen. Hiervoor is vruchtbaarheid van buitenaf nodig, zoals Maria is overkomen: God nam het initiatief. Met het weesgegroet brengt men zich in de typische sfeer van God die handelt: “Dit gebed heeft de dorre, onvruchtbare aarde de Levensvrucht doen dragen. Ook in ons zal ditzelfde gebed, als het goed wordt gebeden, het Woord van God doen ontkiemen en de Levensvrucht voortbrengen: Jezus Christus…” (249). Het tweede deel van het weesgegroet is een nederige roep tot Maria om je bij te staan en, even trouw als zij, je beschikbaar te stellen ten voordele van Gods plan.

Wat het rozenkransgebed betreft, beperkt Montfort er zich toe te wijzen op het belang ervan aan te halen, elders in zijn geschriften reikt hij methodes aan om dit gebed maximaal te verrijken. Hij heeft er zelfs een heel boekje aan gewijd: Het wonderbare geheim van de heilige rozenkrans. Johannes Paulus II heeft voor het bidden van de rozenkrans de oude methodiek op verfrissende wijze aangereikt: met de ogen van Maria, en door haar ondersteund, ‘kijken’ naar twintig fases uit het leven van Jezus en met haar erover nadenken. Je leert er Jezus ontmoeten en in dialoog gaan met het Woord van God.  

Omwille van de liefde die ik voor u voel

Montfort zegt vanuit zijn ervaring: “Ik vraag u dan ook dringend, omwille van de liefde die ik voor u voel in Jezus en Maria, stel u niet tevreden met het Kroontje van de Heilige Maagd. Bid ook dagelijks het rozenhoedje, ja zelfs, als u er de tijd voor hebt, de hele rozenkrans. Bij uw sterven zult u de dag en het uur zegenen waarop u mij hebt geloofd…” (254).

Het moet ons niet verwonderen dat vanuit Rome wordt gesuggereerd om in de loop van het Jaar van het Geloof dagelijks tijd te maken voor het rozenkransgebed of minstens een deel ervan. Het is een school waar Maria je leert omgaan met Jezus en je geloof tot bloei kan komen.

Het Magnificat 

Een zesde middel dat hij aanreikt bestaat in het bidden van het Magnificat, het gebed dat na de Aankondiging in het hart van Maria is gaan groeien. Er is een direct verband met het verhaal van de Aankondiging dat eindigt met opvallende woorden: “En de engel ging van haar heen.” Maria bleef alleen achter, zij kon verder geen vragen meer stellen. “Met spoed”, zo schrijft de evangelist, is zij over de heuvels van Judea gelopen. Omdat ik vaak in het H. Land kom, neem ik ook aardrijkskundige gegevens in mijn overweging op. Trouwens, Lucas geeft daar aanleiding toe. De engel ging heen en Maria vertrok "met spoed… naar het bergland van Judea." 

Elisabeth en Maria
De nicht woonde in de buurt van Jeruzalem. Of het nu precies de plek was die in Ein Karim wordt aangeduid, is bijkomstig. Wat wel opvalt is de kilometerafstand van Nazaret tot de buurt van Jeruzalem, waar de nicht woonde… meer dan zeven dagreizen! Men legde die liefst niet alleen af, maar aangesloten bij een karavaan. Aan haar medereizigers heeft zij waarschijnlijk niet veel over het gebeuren in Nazaret kunnen zeggen. Wie zou haar geloven?!

Echter, als ik stilsta bij wat uit haar hart opwelde toen zij de begroeting van haar nicht hoorde, dan kan ik raden waar zij onderweg mee bezig was. Onophoudelijk zijn tal van Bijbelpassages door haar hart komen ‘spoken’. Lucas zou het eerbiediger zeggen: voortdurend dacht zij na over alles wat zij vanuit de Bijbel in haar hart bewaarde. Zo heeft het Magnificat vorm gekregen. Inderdaad, de lofzang is opgebouwd uit een dooreen rijgen van stukjes psalmverzen en belangrijke gebeurtenissen uit de hele Bijbel, zelfs teruggaand tot de belofte aan Abraham. Het was haast niet te geloven: God deed aan haar die grote belofte gestand. Maria legde haar Bijbellezing voor de voeten van Elisabet neer, zij zong haar geloof uit. Het Magnificat is één groot ‘credo’.

Deze lofzang getuigt van Bijbelkennis en van geloof in God die zonder ophouden werkzaam is. Montfort vraagt om regelmatig, met Maria, je geloof in de handelende God uit te drukken. Het zal geen groot probleem vormen want eerder schreef hij: “Indien u trouw bent aan de praktijken van deze devotie, dan zal de ziel van de Heilige Maagd zich aan u meedelen om de Heer te verheerlijken en zal haar geest de uwe vervangen, om zich in God en zijn heil te verheugen…” (255).

Zelfkennis

Aan de zevende oefening besteedt de schrijver hier nauwelijks vijf regels, hij heeft het er al over gehad. Als je de context niet kent, doen zij sommigen steigeren, nu evengoed als 300 jaar geleden: “De trouwe dienaren van Maria moeten de bedorven wereld grondig verachten, haten en vluchten.”Je verstaat dit enkel als je in het achterhoofd houdt wat hij hierover eerder schreef in verband met een goede dosis zelfkennis (78-82 en 87-88). Het gaat om de fundamentele keuze die je in het leven dient te maken. Zoals Jezus het verwoordt: je kan geen twee heren dienen, of nog: hang de farizeeër niet uit, maar herken je in de tollenaar.

Montfort sluit af: “Tot zover de uiterlijke praktijken van deze devotie, die men, voor zover ieders staat en omstandigheden het toelaten, niet uit nalatigheid of minachting achterwege moet laten.”

Frans Fabry


Geen opmerkingen:

Een reactie posten